Grammar Unit 1

Hi 1B!
Grammar 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare school

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hi 1B!
Grammar 

Slide 1 - Tekstslide

THIS CLASS:
HERHALING GRAMMATICA HS 1
(ALLEEN DE STOF, GEEN OEFENINGEN)

Slide 2 - Tekstslide

1.1
Personal and Possessive 
Pronouns

Slide 3 - Tekstslide

Personal Pronouns 
Personal pronoun is persoonlijke voornaamwoorden.

Gebruik je om naar iemand te refereren of letterlijk te wijzen. 

Slide 4 - Tekstslide

Personal Pronouns 
Persoonlijke voornaamwoorden kunnen Je moet daarbij kijken of het gaat over de persoon/personen als onderwerp van de zin of als voorwerp (meewerkend of lijdend) van de zin. Als onderwerp van de zin (het antwoord op de vraag ‘Wie?’) zijn er de volgende persoonlijke voornaamwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Personal Pronouns
I / You / We / They           WW


He / She / It                       WW + (e)s
I like you.
She likes you.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Present Simple
+
-
?
I read a lot.
She reads a lot.
I don't read a lot.
She doesn't read a lot.
Do you read a lot?
Does she read a lot?

Slide 8 - Tekstslide

4.2
Plek van de bijwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Bijwoorden
Dichtbij            Verweg
Enkelvoud          This                    That

Meervoud          These                Those
Bijwoorden zijn woorden als:
probably / really / just / always / never / usually / still

Slide 10 - Tekstslide

Bijwoorden
Dichtbij            Verweg
Enkelvoud          This                    That

Meervoud          These                Those
In een Engelse zin plaats je een bijwoord:
- een vorm van to be, zoals am, is of are
Bijvoorbeeld: You are never late.

- vóór elk ander werkwoord
Bijvoorbeeld: I really like Christmas.  

Slide 11 - Tekstslide

4.3 & 4.4
Can & Could

Slide 12 - Tekstslide


                      kan, kunnen
                      kan niet, kunnen niet

                      zou kunnen

Can & Could
Can
Can't
Could
I can speak English.
I can't speak English.
Could you help me, please?
              Veel beleefder!

Slide 13 - Tekstslide

4.5
Some & Any

Slide 14 - Tekstslide

Some & Any
Dichtbij            Verweg
Enkelvoud          This                    That

Meervoud          These                Those
Some & Any betekenen beide
wat / enkele / een paar / sommige / een beetje
Geen specifiek aantal, maar gewoon een paar..

Slide 15 - Tekstslide

Some & Any
I want some apples.
I don't want any apples.
Do you want any apples?
Some gebruik je in een bevestigende / positieve zin.

Any gebruik je in een ontkennende / negatieve zin en in een vraagzin.

Slide 16 - Tekstslide

4.6
Short Answers

Slide 17 - Tekstslide

Short Answers
"korte antwoorden"
Short answers hebben iets weg van question tags.
- Ze beginnen altijd met Yes of No;
- Ze bestaan bestaan alleen uit het onderwerp en het werkvoor uit de vraag.

Slide 18 - Tekstslide

Short Answers
"korte antwoorden"
Are they on their way?
Yes, they are.
No, they are not (aren't).

Slide 19 - Tekstslide

4.7
To Be Going To

Slide 20 - Tekstslide

TO BE GOING TO
Je gebruikt een vorm van to be going to wanneer..

1. je iets van plan bent in de toekomst;
      I am going to watch a movie tonight.
2. je zeker weet dat iets zal gaan gebeuren.
      Look at those clouds! It is going to rain.


Dit onderwerp is herhaling.

Slide 21 - Tekstslide

TO BE GOING TO
Dit onderwerp is herhaling.
TO BE + going to + werkwoord
wanneer er als werkwoord "to walk" staat, gebruik dan alleen "walk" zonder "to".
dit neem je gewoon letterlijk zo over.
am, is of are

Slide 22 - Tekstslide

TO BE GOING TO
Dit onderwerp is herhaling.
She         is               going to                  eat               rice.
She         is    not    going to                  eat               rice.
Is           she             going to                  eat               rice?

Slide 23 - Tekstslide

NEXT CLASS:
Practise Test Unit 4
(Grammar and Vocabulary)
Don't forget on planner WEEK 16!

Slide 24 - Tekstslide