Formuleren H3 - les 2

Formuleren H3
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Formuleren H3

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- doelen Formuleren
- terugblik
- oefentoets Lezen H1 + H2
- zelfstandig aan het werk

Slide 2 - Tekstslide

doel Formuleren H3
-Ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.

Slide 3 - Tekstslide

verbeter de fouten
noteer de fouten + de verbetering ervan

Slide 4 - Tekstslide

Het grappigste dat ik vandaag heb meegemaakt
is dat de leraar waarover ik je vertelde
per ongeluk door hun uit de les verwijderd werd.

Slide 5 - Open vraag

Zie je die jongens daar?
Wat zijn ... aan het doen?
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 6 - Quizvraag

Ik heb ... gisteren daar gisteren ook al gezien.
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 7 - Quizvraag

Een oude man gaf toen een pakje sigaretten aan ...
A
zij
B
hen
C
hun

Slide 8 - Quizvraag

verwijswoorden
-> wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is

Slide 9 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
-> de- en het-woorden:
*Het meisje die daar staat.    ->  Het meisje dat daar staat.

-> mannelijk, vrouwelijk:
*De koninklijke familie dankt zijn status aan...  ->  haar status


Slide 10 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
-> hen, hun
*De leraar geeft hen de cijfers voor hun betoog.  ->   geeft hun

HUN -> bezittelijk voornaamwoord (hun huis, hun boeken)
           -> meewerkend voorwerp ZONDER voorzetsel 
                 (geeft hun de cijfers)
HEN -> na een voorzetsel (geeft de cijfers aan hen)
           -> lijdend voorwerp (ik heb hen gezien)


Slide 11 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
->waarnaar, naar wie, waarover, over wie, etc.
* Bij Nederlands mag je zelf een leerling kiezen waarnaast je wil     zitten.    ->  naast wie

Bij mensen :  vz + WIE  (van wie, over wie, voor wie, ...)
Bij dieren/dingen:  WAAR + vz    (waarvan, waarover, waarvoor,...)


Slide 12 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
->dat, wat :
* Het leukste dat ik gedaan heb. ->  het leukste wat

WAT -> onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap, hele zin
DAT ->  zelfstandig naamwoord


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

toetsweek 1: Lezen H1 en H2
online methode
-> Extra opdrachten - Lezen
-> Oefentoets (alleen onderdeel lezen)

Slide 15 - Tekstslide

weektaak
maken: hoofdstuk 3 Formuleren opdr 1 t/m 3


Slide 16 - Tekstslide