*Formuleren paragraaf 6, VWO 1

Formuleren paragraaf 6

- De trappen van vergelijking

- gebruik van als en dan 

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Formuleren paragraaf 6

- De trappen van vergelijking

- gebruik van als en dan 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

- Je kent de trappen van vergelijking

- Je kunt de diverse regels voor het gebruik van de trappen van vergelijking toepassen

- Je weet wanneer je 'als of 'dan' in een zin moet gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

De trappen van vergelijking

We kennen drie trappen van vergelijking:

- stellende trap

- vergrotende trap

- overtreffende trap

leuk - leuker - leukst

Slide 3 - Tekstslide

Vul aan:
mooi

Slide 4 - Open vraag

Vul aan:
groot

Slide 5 - Open vraag

Vul aan:
enthousiast

Slide 6 - Open vraag

Vul aan:
Weinig

Slide 7 - Open vraag

De regels

De meeste woorden krijgen:

- bij de vergrotende trap - er

- bij de overtreffende trap - st

Slide 8 - Tekstslide

Uitzonderingen

- Een woord dat op -r eindigt, krijgt in de vergrotende trap -der

- Een woord dat op -s eindigt, krijgt in de overtreffende trap alleen een -t

- een woord dat op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap geen st, maar meest ervoor

- er zijn ook woorden die helemaal afwijken: goed, beter, best

Slide 9 - Tekstslide

Filmpje
Filmpje Nieuw Nederlands

Slide 10 - Tekstslide

Als of dan?

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen onderstaande zinnen? 
We gaan sneller versoepelen als er goeie cijfers zijn.

We gaan sneller versoepelen dan er goeie cijfers zijn. 

Slide 12 - Tekstslide

als of dan?
Zij is echt veel slimmer als/dan ik.
A
als
B
dan

Slide 13 - Quizvraag

als of dan?
Mevrouw de Vries heeft meer geduld als/dan meneer Jansen.
A
als
B
dan

Slide 14 - Quizvraag

Als of dan?
Ik vind voetbal net zo leuk als/dan basketbal.

A
als
B
dan

Slide 15 - Quizvraag

Kies uit als of dan.
Mijn tas is zwaarder als/dan die van jou.


A
als
B
dan

Slide 16 - Quizvraag

Kies uit 'ik' of 'mij'

Hij maakt de toets beter dan ...
A
ik
B
mij

Slide 17 - Quizvraag

Vul in: als of dan en ik of mij

Jij hebt veel meer tijd ….. ik/mij.
A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij

Slide 18 - Quizvraag

Regels als/dan

- Je gebruikt als bij de stellende trap.

Vb: Hij is even lang als ik (ben)

- Je gebruikt dan na de vergrotende trap

Hij is langer dan ik (ben)

Slide 19 - Tekstslide

Regels ik of mij, jij of jou, hij of hem, zij of haar, wij of ons, zij of hen of hun

Door de zin langer te maken weet je welk woord je precies in moet vullen.

vb: Niels is net zo slim als zij (is), maar slimmer dan ik (ben)

Fout: Niels is net zo slim als haar (is), maar slimmer dan mij (ben)

Slide 20 - Tekstslide

De buurman heeft hetzelfde zwembad als/dan wij/ons.
A
als wij
B
dan wij
C
als ons
D
dan ons

Slide 21 - Quizvraag

Ik ben beter in schaken als/dan hij/hem.
A
als hij
B
dan hij
C
als hem
D
dan hem

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Video

Opdracht
Cursus 6 Formuleren, paragraaf 6: Maak opdracht 1, 2, 4 en 5

Boek blz. 240-241: Maak opdracht 1, 2, 4 en 5

Slide 24 - Tekstslide