Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Herhaling ww in verschillende tijden
Herhaling les verbes: avoir, être, prendre, aller, faire, venir, pouvoir, vouloir.
1 / 49
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
In deze les zitten
49 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Herhaling les verbes: avoir, être, prendre, aller, faire, venir, pouvoir, vouloir.
Slide 1 - Tekstslide
Even het geheugen opfrissen. Wanneer gebruik je ook alweer welke vertaling?
Hebben
Maken, doen of laten
Willen
Zijn
Gaan
Komen
Avoir
Être
Aller
Faire
Vouloir
Venir
Slide 2 - Sleepvraag
Le présent is de .....
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
toekomende tijd
Slide 3 - Quizvraag
Le présent
Hoe maak je de présent van een werkwoord op -er?
A
stam van het ww + e, es, e, ons, ez, ent
B
hele ww + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw
Slide 4 - Quizvraag
Le présent
Hoe maak je de présent van een werkwoord op -ir?
A
stam van het ww + is, is, it, issons, issez, issent
B
hele ww + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw
Slide 5 - Quizvraag
Le présent
Hoe maak je de présent van een werkwoord op -re?
A
stam van het ww + e, es, e, ons, ez,ent
B
hele ww + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
stam van het ww + s, s, x, ons, ez,ent
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Nu de onregelmatige ww!!
Slide 8 - Tekstslide
Présent van avoir
J'___________
A
ai
B
as
C
a
D
avons
Slide 9 - Quizvraag
Présent van être
je__________
A
es
B
ai été
C
suis
D
étais
Slide 10 - Quizvraag
Présent van prendre (nemen)
Je ____________
A
ai pris
B
prend
C
prends
D
prenne
Slide 11 - Quizvraag
Présent van aller (gaan)
Je ________
A
vas
B
vais
C
irai
D
allais
Slide 12 - Quizvraag
Présent van faire (maken,doen of laten):
je _______
A
fais
B
faisais
C
j'ai fait
D
je ferai
Slide 13 - Quizvraag
Présent van venir(komen):
je _______
A
venu
B
viendrai
C
suis venu(e)
D
viens
Slide 14 - Quizvraag
Présent van pouvoir(kunnen):
je _______
A
pouvais
B
peux
C
peut
D
peus
Slide 15 - Quizvraag
Présent van vouloir (willen):
je _______
A
je voudrais
B
je veux
C
j'ai voulu
D
je veut
Slide 16 - Quizvraag
De passé composé is .....
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooid tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)
D
De voltooid verleden tijd (ik had gedanst)
Slide 17 - Quizvraag
Hoe maak je een passé composé?
A
avoir/être + ww op é,u,i
B
aller/etre + ww op é,u,i
C
faire/aller + ww op é,u,i
Slide 18 - Quizvraag
Passé composé van avoir
Je/ j'___________
A
ai eu
B
ai été
C
as été
Slide 19 - Quizvraag
Passé composé van être
Je/ j'__________
A
suis allé(e)
B
ai été
C
suis
D
étais
Slide 20 - Quizvraag
Passé composé van prendre (nemen)
Je/ j' ____________
A
ai pris
B
prenais
C
prends
D
prenne
Slide 21 - Quizvraag
Passé composé van aller (gaan)
Je/ j'________
A
vas
B
vais
C
irai
D
suis allé(e)
Slide 22 - Quizvraag
Passé composé van faire (maken,doen of laten):
Je/ j'_______
A
fais
B
faisais
C
ai fait
D
ferai
Slide 23 - Quizvraag
Passé composé van pouvoir(kunnen):
Je/ j' _______
A
pouvais
B
ai pourru
C
peux
D
ai pu
Slide 24 - Quizvraag
Passé composé van vouloir (willen):
Je/ j' _______
A
voudrais
B
veux
C
ai voulu
D
voulais
Slide 25 - Quizvraag
De imparfait is .....
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooid tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)
D
De voltooid verleden tijd (ik had gedanst)
Slide 26 - Quizvraag
Hoe maak je een imparfait?
A
nous-vorm- ons + ais, ais, ait, ions, iez, aient
B
hele ww + ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
hele ww + ai, as, a, ons, ez, ont
Slide 27 - Quizvraag
Imparfait van avoir
Il ___________
A
était
B
avait
C
a
D
avais
Slide 28 - Quizvraag
Imparfait van être
vous __________
A
êtes
B
étiez
C
êtes été
D
avez été
Slide 29 - Quizvraag
Imparfait van prendre (nemen)
nous____________
A
prenions
B
prendrons
C
prenons
D
prendrions
Slide 30 - Quizvraag
Imparfait van aller (gaan)
Elle ________
A
allait
B
ira
C
irait
D
est allée
Slide 31 - Quizvraag
Imparfait van faire (maken,doen of laten):
tu _______
A
fais
B
faisais
C
as fait
D
feras
Slide 32 - Quizvraag
Imparfait van pouvoir(kunnen):
je _______
A
pouvais
B
pourrai
C
peux
D
pourrais
Slide 33 - Quizvraag
Passé composé van vouloir (willen):
je _______
A
voudrais
B
veux
C
ai voulu
D
voulais
Slide 34 - Quizvraag
Le futur simple is .....
A
De tegenwoordige tijd
B
De verleden tijd
C
De onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
De voltooid verleden tijd
Slide 35 - Quizvraag
Hoe maak je le futur?
A
hele ww + ai, as, a, ons, ez, ont
B
hele ww + ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
nous-vorm - ons + ai, as, a, ons, ez, ont
Slide 36 - Quizvraag
Le futur van faire (maken,doen of laten):
tu _______
A
fais
B
faisais
C
as fait
D
feras
Slide 37 - Quizvraag
Le futur van pouvoir(kunnen):
je _______
A
pouvais
B
pourrai
C
peut
D
peus
Slide 38 - Quizvraag
Le futur van être
vous __________
A
êtes
B
serez
C
seriez
D
aurez
Slide 39 - Quizvraag
Le futur van vouloir (willen):
je _______
A
voudrai
B
veux
C
ai voulu
D
voudrais
Slide 40 - Quizvraag
Le futur van prendre (nemen)
nous____________
A
prendrions
B
prendrons
C
prenions
D
prenons
Slide 41 - Quizvraag
Ensuite
Réviser les verbes:
verbuga.eu
Slide 42 - Tekstslide
Le conditionnel is .....
A
De tegenwoordige tijd
B
De verleden tijd
C
De onvoltooid verleden toekomende tijd
D
De onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
Slide 43 - Quizvraag
Hoe maak je le conditionnel?
A
hele ww + ai, as, a, ons, ez, ont
B
hele ww + ais, ais, ait, ions, iez, aient
C
nous-vorm - ons + ai, as, a, ons, ez, ont
Slide 44 - Quizvraag
Le conditionnel van faire (maken,doen of laten):
tu _______
A
fais
B
ferais
C
as fait
D
feras
Slide 45 - Quizvraag
Le conditionnel van pouvoir(kunnen):
je _______
A
pouvais
B
pourrai
C
peut
D
pourrais
Slide 46 - Quizvraag
Le conditionnel van vouloir (willen):
je _______
A
voudrais
B
veux
C
ai voulu
D
voudrai
Slide 47 - Quizvraag
Le conditionnel van prendre (nemen)
nous____________
A
avons pris
B
prenons
C
prendrions
D
prendrons
Slide 48 - Quizvraag
Le conditionnel van être
vous __________
A
serez
B
êtes
C
seriez
D
avez été
Slide 49 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Conditionnel (les I + les D) chapitre 7
Augustus 2023
- Les met
21 slides
Frans
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Dtoetsvwo3werkwoorden
Juni 2020
- Les met
34 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
werkwoorden
November 2023
- Les met
22 slides
Herh Futur/conditionnel V5
November 2022
- Les met
13 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
3mavo H7 herhaling
Mei 2020
- Les met
23 slides
Frans
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
V4 11-01 Oefenen
Februari 2024
- Les met
19 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Diagnostische toets werkwoorden
Mei 2020
- Les met
46 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
werkwoorden oefenen
Maart 2024
- Les met
27 slides
Frans
Middelbare school
vmbo lwoo, vwo
Leerjaar 4