Informeel verslag schrijven

Nederlands schrijven 2F
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands schrijven 2F

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kent het verschil tussen formeel en informeel
  • Je weet wat alinea's zijn
  • Je kent de indeling van een tekst




Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen informele taal en formele taal?

Slide 3 - Open vraag

Formele taal
  • Je spreekt iemand aan met 'u' en 'mevrouw' of 'meneer.
  • Je kent de persoon niet of niet zo goed. 
  • Je gebruikt nette woorden en schrijft in hele zinnen

Informele taal
  • Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'
  • Je kent de persoon goed, zoals vrienden of ouders.
  • Je schrijft in hele zinnen, maar gebruikt misschien wat minder nette woorden

Slide 4 - Tekstslide

Bij welk van deze vier gebruik je
'formele taal'?
A
een docent
B
je ouders
C
je klasgenoot
D
een oude mevrouw of meneer

Slide 5 - Quizvraag

Bij welk van deze drie gebruik je 'informele taal' ?
A
je vriend of vriendin
B
je docent
C
de directrice van de school

Slide 6 - Quizvraag

Tekstindeling
Als je een tekst gaat schijven is er een aantal dingen waar je op moet letten:

  1. De opbouw van het verhaal 
  2. Gebruik van alinea's 
  3.  De spelling, hoofdletters en punten/komma’s.

Slide 7 - Tekstslide

Tekstindeling / tekstopbouw
Een verslag of tekst heeft een titel.
Een titel is de naam van het verhaal en staat bovenaan het verhaal of tekst. De titel zegt
iets over een verhaal of tekst. Krantenberichten hebben ook een titel. 

Slide 8 - Tekstslide

Tekstindeling
Elke tekst is zo opgebouwd:
  • Inleiding
  • Kern
  • Slot

Slide 9 - Tekstslide

Tekstindeling
Na de titel komt een begin, een inleiding.
Een inleiding is een stukje van het verhaal of tekst dat vertelt waar het verhaal over gaat. Nadat je de inleiding van een verhaal gelezen hebt, weet je vaak waar het verhaal over gaat.
Krantenberichten hebben ook een inleiding. Die is meestal dikgedrukt.

Slide 10 - Tekstslide

Tekstindeling
Na de inleiding komt de kern.
In de kern wordt het belangrijkste van het verhaal verteld.

Slide 11 - Tekstslide

Tekstindeling
Na de kern komt het slot.
In het slot eindigt het verhaal of de tekst. Het verhaal of de tekst  is afgelopen na het slot.

In sommige gevallen schrijf je nog een slotgroet.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een alinea?

Slide 13 - Open vraag

Alinea
Een alinea is een stukje tekst van een of meer regels waarin je een onderwerp behandelt. Het is een onderdeel van een grotere tekst. Alinea's worden gescheiden door een witregel. Als je een tekst indeelt in alinea's, leest een tekst veel prettiger. Vaak verdeel je een tekst in drie alinea's. De gebruikelijke indeling is dan: inleiding, kern, slot. Een kern kan bestaan uit meerdere alinea's.

Slide 14 - Tekstslide

Spelling
Spelling, hoofdletters, punten/ komma’s
In een tekst horen geen spelfouten thuis! Dat staat slordig.

Slide 15 - Tekstslide

voorbeeld verslagje:
Vorige week was het eindelijk zover! Het concert van Kraantje Pappie in de AFAS live! Ik had me er enorm op verheugd.
Eerst moesten we heel lang wachten voordat we naar binnen mochten. We waren extra vroeg, zodat we vooraan konden staan. Toen we binnen waren, begon het concert. Kraantje Pappie zong eerst een paar van zijn grote hits. Daarna kwam Diggy Dex het podium op en samen zongen ze 'De zon op'. Ten slotte zweepte Kraantje het publiek op met 'Pompen'. Het was een supervet feest!
Ik ben heel blij dat ik het concert heb gezien. Nu maar sparen voor het volgende optreden!

Charissa van Veen, 13 jaar

Slide 16 - Tekstslide

Wordt bij dit verslagje gebruikt gemaakt van informele of formele taal?
informele taal
formele taal

Slide 17 - Poll

Een verslag gaat over iets wat je hebt meegemaakt, hebt gehoord of gelezen.
Voor het schrijven van een verslag zijn regels:
- Schrijf het verslag in de verleden tijd.
- Vertel in de inleiding waar het verslag over gaat.
- Vertel in de kern wat er allemaal gebeurde. Doe dat in de volgorde waarin het gebeurde. Gebruik daarbij woorden zoals: eerst, daarna, toen, ten slotte.
- Bedenk een goede titel voor het verslag.
- Zet je naam onder het verslag.

Slide 18 - Tekstslide

Geef mij een voorbeeld van een klein zinnetje met een werkwoord in de verleden tijd. Bijvoorbeeld: het was koud

Slide 19 - Open vraag

5W1H

Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Waarom?
Hoe?

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld: Je gaat een verslag schrijven over een concert waar je met je vrienden was.
1 Wie: jij en je vrienden
2 Wat: concert van Lady Gaga
3 Waar: Gelredome
4 Wanneer: 5 juli
5 Waarom: je vindt haar een heel goede zangeres.
6 Hoe: jullie zijn samen met de trein gegaan

Slide 21 - Tekstslide

Wanneer spreek je van een goede titel?
A
als het ervoor zorgt dat de lezer verder wil lezen
B
als het aangeeft waar de tekst overgaat
C
als je niet begrijpt wat er bedoeld wordt
D
als het heel simpel is en niet goed vertelt waar de tekst over gaat.

Slide 22 - Quizvraag

Schrijfopdracht
Je schrijft een verslag over je ROC schooldag.
 In je verslag schrijf je:
  • Op welke ROC opleiding je zit;
  • Wat je doet op het ROC (2 vakken, leg ook uit wat je daar dan precies doet);
  • Wat je leuk vindt op het ROC (1 leuke kant)
  • Wat je minder leuk vindt op het ROC (1 minder leuke kant)
  • Geef ook je mening of een conclusie
  • Denk aan het maken van alinea's
  • Denk aan: Inleiding, kern, slot.
  • Spelling en interpunctie
  • Titel en je eigen naam

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide