1.1 Staatsinrichting

Staatsinrichting 
Oefentoets. 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Staatsinrichting 
Oefentoets. 

Slide 1 - Tekstslide

Welke zin hoort bij welk woord?
 Republiek
Monarchie
Land zonder koning
Land met koning
De volksvertegenwoordiger is geboren met dit recht.

De volksvertegenwoordiger is gekozen.

Slide 2 - Sleepvraag

Wanneer werd Willem 1 koning?
A
1814
B
1816
C
1815
D
1715

Slide 3 - Quizvraag

Nederland is een democratie.
Wat betekent democratie?
A
De koning regeert
B
Het kabinet regeert
C
God regeert
D
Het volk regeert

Slide 4 - Quizvraag

De regering en het parlement bestaat uit
regering
parlement
Koning + ministers + staatssecretaris
Eerste en Tweede Kamer

Slide 5 - Sleepvraag

Wetgevende macht
Uitvoerende macht
Rechterlijke macht
Rechters
Parlement
Kabinet

Slide 6 - Sleepvraag

Wat veranderde er in 1848?
A
Er kwam een nieuwe koning: Willem II
B
Er kwam een nieuwe grondwet
C
Er kwam een opstand van het volk
D
Er kwam een nieuwe Tweede en Eerste Kamer

Slide 7 - Quizvraag

Wat is 'censuskiesrecht'?
A
Alleen rijke mannen en vrouwen hadden kiesrecht
B
Alleen de koning bepaalde wie mocht stemmen
C
Alleen de adel en kooplieden mochten stemmen
D
Alleen een groep rijke mannen had kiesrecht

Slide 8 - Quizvraag

In 1848 heeft Thorbecke de grondwet geschreven.

Thorbecke was :
A
Liberaal
B
Conservatief
C
Confessioneel
D
Socialist

Slide 9 - Quizvraag

Leg uit wat er in 1848 in de grondwet veranderden.

Slide 10 - Open vraag

Wie heeft welke macht?
We hebben het net gehad over de scheiding der machten. Wie heeft welke macht in Nederland? (gebruik ook blz. 14 in je boek HO)
uitvoerende macht
wetgevende macht
rechterlijke macht
De regering
De Tweede Kamer
De rechter
Dat wetten uitgevoerd worden.
Dat wetten gemaakt worden.
Bepalen of iemand zich aan de wet houdt.
De minister
De koning
De politie

Slide 11 - Sleepvraag

Welk recht heeft alleen de Tweede Kamer? (en niet de Eerste Kamer). Het recht van ...
A
interpellatie
B
budget
C
enquête
D
amendement

Slide 12 - Quizvraag

Welk recht? De Tweede Kamer vraagt een minister om uitleg te komen geven in de Kamer.
A
Amendement
B
initiatief
C
interpellatie
D
vragen stellen

Slide 13 - Quizvraag

Welk recht? Een Tweede Kamer lid dient een voorstel in om een deel van de wet aan te passen.
A
Amendement
B
Initiatief
C
Motie
D
Stemrecht

Slide 14 - Quizvraag

Welk recht. Een Tweede Kamer-lid dient zelf een nieuw wetsvoorstel in.
A
Initiatief
B
Interpellatie
C
Amendement
D
Motie

Slide 15 - Quizvraag

De Tweede Kamer heeft het recht van amendement en het recht van initiatief. De Eerste Kamer mag dit ook.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met de ministerraad?
A
Alle ambtenaren van een ministerie
B
Alle staatssecretarissen samen
C
Alle ministers samen
D
Iedereen die niet in het kabinet zit

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een coalitie?
Wat is een coalitie?
A
Samenwerking met de grootste partijen
B
Samenwerking van partijen die de meerderheid hebben
C
Samenwerking van partijen die de minderheid hebben
D
Samenwerking met alle politieke leiders

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de oppositie?
A
De partijen die in de regering zitten
B
De partijen die niet in de regering zitten

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn Sociale grondrechten?
A
Vrijheid van meningen uiting
B
overheid draagt zorg voor bestaands zekerheid
C
vrijheid van godsdienst
D
overheid draagt zorg voor bewoonbaarheid

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een coalitie?
Wat is een coalitie?
A
Samenwerking met de grootste partijen
B
Samenwerking van partijen die de meerderheid hebben
C
Samenwerking van partijen die de minderheid hebben
D
Samenwerking met alle politieke leiders

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een coalitie?
A
Politieke partijen die samen een regering vormen
B
Politieke partijen die met wetsvoorstellen komen
C
De regering die bestaat uit koning en ministers
D
De Eerste en de Tweede Kamer samen

Slide 22 - Quizvraag