2D Fictie

Nederlands 2D
Periode 1
Fictie & Poëzie
Deel 1
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Nederlands 2D
Periode 1
Fictie & Poëzie
Deel 1

Slide 1 - Tekstslide

RTS?

Slide 2 - Woordweb

Programma
5 min: RTS
5 min: programma + doelen bespreken
15 min: lezen
10 min: theorie + klassikale opdracht over fictie
5 min: theorie over personages
10 min: opdracht in duo's 
10 min: doelen- check + relfecteren + RTL

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Ik kan met anderen praten over wat ik gelezen, gezien en gehoord heb. 
  • Ik kan voorbeelden uit de tekst gebruiken om mijn reactie (mijn mening) uit te leggen.
  • Ik kan vertellen wat een personage is.
  • Ik kan een personage beschrijven.
  • Ik kan het verschil tussen fictie en non-fictie beschrijven in eigen woorden.
  • Ik kan uitleggen waarom een verhaal realistisch of niet realistisch is.

Slide 4 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

Fictie

Slide 6 - Woordweb

fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen
Non-fictie: teksten over de werkelijkheid

Slide 7 - Tekstslide

fictie
non-fictie
tijdschriftartikel
gedicht
tekst op Wikipedia
journaal
toneelstuk
leesboek

Slide 8 - Sleepvraag

realistisch of niet........
Verhalen zijn altijd verzonnen. Het doel is vermaken / amuseren.

Realistisch: de mensen en de gebeurtenissen lijken op de werkelijkheid.
Niet-realistisch: de schrijver heeft een verhaal verzonnen met dingen die in de werkelijkheid niet kunnen.

Slide 9 - Tekstslide

Dit maakt een verhaal realistisch
Dit maakt een verhaal niet-realistisch
Mensen lijken echt in wat ze doen en zeggen.
De wereld waarin het verhaal zich afspeelt is verzonnen.
Er komen verzonnen wezens / fantasiefiguren voor.
Er komen mensen / plaatsen voor die echt hebben bestaan.
De gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.

Slide 10 - Sleepvraag

Slide 11 - Video

Personage
                        Personage = persoon in een verhaal
                       Je hebt hoofpersonen en bijpersonen
 Hoofdpersoon:
  • weet je het meest 
  • leer je goed en snel kennen door wat ze zeggen en doen
  • goed inleven doordat je weet wat hij denkt/ voelt
  • hoe hij woont/ hoe hij eruit ziet

Slide 12 - Tekstslide

Bijpersonen
- Veel minder informatie;
- meestal geen gedachten en gevoelens;
- veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar;
- flat characters. 

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 
Schrijf in 3 minuten alles op wat je te weten komt over de hoofdpersoon.
Hierna wissel je uit met je groepje (3 min.)
Ik vraag 3 personen om voor te lezen wat zij hebben.
timer
3:00

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Opdracht 
Schrijf in 3 minuten alles op wat je te weten komt over de hoofdpersoon.
Hierna wissel je uit met je groepje (3 min.)
Ik vraag 3 personen om voor te lezen wat zij hebben.
timer
3:00

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf kort op wat je geleerd hebt

Slide 17 - Open vraag

Wat vond je leuk aan de les?

Slide 18 - Open vraag

Huiswerk
Maak opdracht 1 t/m 3 af blz. 8, 9 en 10.

Slide 19 - Tekstslide


A
fictie
B
non-fictie

Slide 20 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 21 - Quizvraag


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 22 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 23 - Quizvraag


A
fictie
B
non-fictie

Slide 24 - Quizvraag


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 25 - Quizvraag


A
fictie
B
non fictie

Slide 26 - Quizvraag


fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 27 - Quizvraag


fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 28 - Quizvraag