HV2 préparation au test chapitre 1 (sans grammaire H)
1 / 30
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Etre
suis
es
est
sommes
êtes
sont
Je
Tu
Elle
Nous
Vous
Ils
Slide 3 - Sleepvraag
avoir
=
hebben
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a
Slide 4 - Sleepvraag
Hoe maak je een Passé composé?
(chapitre 1)
(chapitre 1)
A
avoir + ww op é
B
aller + ww op é
C
faire + ww op é
D
avoir
Slide 5 - Quizvraag
Ik ben geweest (passé composé)
A
je suis été
B
j'ai été
C
j'ai êtré
D
je suis êtré
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de passé composé?
A
J'ai parlé
B
Je parlais
C
Je parlerai
D
Je parlerais
Slide 7 - Quizvraag
Tu (manger = eten, passé composé)
passé composé
passé composé
A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé
Slide 8 - Quizvraag
Begrijpen jullie de passé composé?
Slide 9 - Open vraag
vertellen
A
expliquer
B
raconter
C
parler
D
dormir
Slide 10 - Quizvraag
vertaal: het is mooi weer
Slide 11 - Open vraag
Vertaal: Het is koud
Slide 12 - Open vraag
vertaal: Au printemps
Slide 13 - Open vraag
vertaal: La semaine dernière
Slide 14 - Open vraag
Zet in de passé composé:
Je (regarder)
Je (regarder)
Slide 15 - Open vraag
Zet in de passé composé:
Nous (faire)
Nous (faire)
Slide 16 - Open vraag
in de zomer
A
en été
B
au printemps
C
en hiver
D
en automne
Slide 17 - Quizvraag
Faire de la plongée
A
winkelen
B
duiken
C
uitslapen
Slide 18 - Quizvraag
Faire la grasse matinée
A
het is koud
B
winkelen
C
uitslapen
Slide 19 - Quizvraag
Geef antwoord in het Frans:
Tu as passé de bonnes vacances?
Tu as passé de bonnes vacances?
Slide 20 - Open vraag
Qu' est-ce que tu as fait cet été?
A
J' ai fait du vélo
B
J' ai été à la plage
C
j' ai visité Paris
D
Avec mes parents
Slide 21 - Quizvraag
C' était comment?
A
Oui, j' ai parlé français
B
C' était génial
C
C' était super
Slide 22 - Quizvraag
Geef antwoord op de vraag:
Il a fait beau?
Il a fait beau?
Slide 23 - Open vraag
Maak de vormen van de passé composé van het werkwoord aimer.
Je/j'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
aimé
avons
avez
ont
as
a
ai
Slide 24 - Sleepvraag
ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
Les pronoms personnels
- persoonlijk voornaamwoorden.
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On
Slide 25 - Sleepvraag
slapen
A
arriver
B
dormir
C
voir
D
donner
Slide 26 - Quizvraag
Ik ben met mijn vrienden naar het strand geweest
A
J' ai parlé anglais
B
J' ai fait du camping
C
j' ai été à la plage avec mes copains
Slide 27 - Quizvraag
vertaal: de jongen
Slide 28 - Open vraag
het dorp
A
la ville
B
le village
C
l' église
D
le château
Slide 29 - Quizvraag
vertaal: Duits
A
anglais
B
allemand
C
espagnol
D
belge
