Hoofdstuk 8 procenten les 4

Hoofdstuk 8 procenten 
Les 4

Rekenen met procenten
Procenten in de praktijk

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 8 procenten 
Les 4

Rekenen met procenten
Procenten in de praktijk

Slide 1 - Tekstslide

Les programma 
  • Bespreken lesdoelen (herhaling les 1 en 2)
  • Instructie rekenen met procenten.
  • Maken tot en met opdracht 21.
  • Aan de slag in studiemeter!
  • Bespreken lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen(even herhalen)
In de vorige lessen heb je geleerd
- wat procenten zijn;
- dat je een breuk of een verhouding kan omrekenen naar % en andersom;
- hoe je een verhoudingstabel gebruikt om een percentage te berekenen. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn procenten?
Een (1) procent % is een honderdste 
van het totaal. 
Het totaal is 100%. 
Je noemt een aantal 
procenten een percentage. 

Slide 4 - Tekstslide

Omrekenen van procenten
Je kunt een breuk of een verhouding
omrekenen naar een percentage.
Je kunt een percentage ook omrekenen
naar een breuk of een verhouding. 

Slide 5 - Tekstslide

Percentages bereken met een verhoudingstabel



Je kunt een verhoudingstabel gebruiken om percentages te berekenen. 



Slide 6 - Tekstslide

Procenten omrekenen naar decimaal getal 
Je kunt een percentage omrekenen naar een decimaal getal. Je kunt ook een decimaal getal omrekenen naar een percentage. 
Voorbeeld: Schrijf 35% als decimaal getal. 
35% : 100% = 0,35 
Voorbeeld: schrijf 0,8 als percentage. 
0,8 x 100% = 80%

Slide 7 - Tekstslide

Wat leer je vandaag?
Aan het eind van de les: 
  • heb je geleerd hoe je het totaal (100%) kunt uitrekenen als je een hoeveelheid en het bijbehorende percentage weet.
  • heb je geleerd hoe je een breuk of verhouding met een percentage kan vergelijk door de breuk of verhouding om te rekenen naar procenten.
  • heb je geleerd dat je soms eerst het totaal moet uitrekenen, voordat je een percentage kan uitrekenen.

Slide 8 - Tekstslide

Theorie (blz. 204)
Als je een hoeveelheid en het bijbehorende percentage weet, kun je het totaal uitrekenen. 

Voorbeeld: Marc boekt een vliegreis. Bij het boeken doet hij een aanbetaling van €120,-. Dit is 15% van de totaalprijs. Hoeveel kost de vliegreis in totaal?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 16, 17 en 18

Slide 11 - Tekstslide

Theorie (blz. 206)
Je kunt een breuk of een verhouding met een percentage vergelijken door om te rekenen naar hoeveelheden.

Voorbeeld: Roeland en Sybren krijgen allebei 60 euro van hun opa. Roeland zet 35% van het bedrag op zijn spaarrekening. Sybren zet 1/3 van het bedrag op zijn spaarrekening. Wie heeft meer geld op zijn rekening gezet: Roeland of Sybren?

Stap 1: Reken de bedragen uit.                 Roeland: 35% van 60 euro = 21 euro
                                                                                 Sybren: 1/3 van 60 euro = 60:3= 20 euro
Stap 2: Vergelijk de uitkomsten.              21 euro is meer dan 20 euro. Roeland spaart meer. 

Slide 12 - Tekstslide

Even oefenen
Een vriendengroep gaat met elkaar uit eten. De rekening is 280 euro. Jens en Maaike betalen 15% van de rekening, Ismael en Sarah betalen 1/4 deel. Wie betaalt het meest?

Slide 13 - Tekstslide

Theorie (blz. 207)
Je kunt een breuk of een verhouding ook met een percentage vergelijken door de breuk of verhouding om te rekenen naar procenten. 

Voorbeeld: In klas 3A heeft 35% van de leerlingen muziek als keuzevak gekozen. 
In klas 3B heeft 2/5 van de leerlingen muziek als keuzevak gekozen.
In welke klas heeft een groter deel van de leerlingen muziek als keuzevak gekozen: in 3A of 3B?

Stap 1: Reken de breuk om naar een percentage. 2/5 = 40/100 = 40%
Stap 2: Vergelijk de percentages: 40% is meer dan 35%

Slide 14 - Tekstslide

Even oefenen
4/6 van de hulphonden is een labrador. 25% van de hulphonden is een golden retriever. 
Van welk ras zijn er meer?

Slide 15 - Tekstslide

Theorie (blz. 209)
Als je een percentage gaat uitrekenen, moet je soms eerst het totaal nog uitrekenen. 

Voorbeeld: 
In fietsenwinkel Boogerd staan 35 stadsfietsen en 15 racefietsen. Hoeveel procent van de fietsen is een racefiets?

Stap 1: Reken het totaal uit.                                                                35+15= 50 fietsen.
Stap 2: Reken het gevraagd percentage uit.                              10% van 50 = 5 fietsen. 
                                                                                                                          30% van 50 = 15 fietsen.
30% van de fietsen is een racefiets. 

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 19 tot en met 24.
Klaar?

Studiemeter: 
  • Wat zijn procenten?
  • Deel van het totaal berekenen
  • Percentage berekenen
  • Van deel naar totaal

Slide 17 - Tekstslide

Terugblik
Aan het eind van de les:
heb je geleerd hoe je het totaal (100%) kunt uitrekenen als je een hoeveelheid en het bijbehorende percentage weet.
heb je geleerd hoe je een breuk of verhouding met een percentage kan vergelijk door de breuk of verhouding om te rekenen naar procenten.
heb je geleerd dat je soms eerst het totaal moet uitrekenen, voordat je een percentage kan uitrekenen.

Slide 18 - Tekstslide