2.0 Dictee woorden met au-ou, g-gg-ch, ij-ei, i-ie

2.0 Dictee woorden met au-ou, g-gg-ch, ij-ei, i-ie
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2.0 Dictee woorden met au-ou, g-gg-ch, ij-ei, i-ie

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?
A
augurk
B
ougurk

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
toeschauwers
B
toeschouwers

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
missgien
B
misschien
C
misggien

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
garage
B
garache
C
garagge

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
januari
B
januarie

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
saucijsjes
B
sausijsjes
C
soucijsjes
D
sousijsjes

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
fontijn
B
fontein

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
spijbelen
B
speibelen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
chachrijnig
B
chagrijnig
C
chaggrijnig

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
zaut
B
zout

Slide 11 - Quizvraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 12 - Open vraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 18 - Open vraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf het woord op de juiste manier.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 22 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 23 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 24 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 25 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 27 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 28 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 29 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 30 - Open vraag

Schrijf de zin op de juiste manier.
Let op hoofdletter en punt of vraagteken.

Slide 31 - Open vraag