voorzetsels

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo t

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Uitleg over voorzetsels (van plaats)
  • oefenvragen

Slide 2 - Tekstslide

Wat leer je deze les?
  • Ik kan vertellen waar iets of iemand ligt, staat of zit. 

Slide 3 - Tekstslide

Waar ligt de pen? 

Slide 4 - Tekstslide

  • Het meisje staat voor de kast.

Slide 5 - Tekstslide

  • Het meisje staat tegen de kast.

Slide 6 - Tekstslide

  • Het meisje zit op de kast.

Slide 7 - Tekstslide

  • Het meisje ligt onder het raam.

Slide 8 - Tekstslide

  • Het meisje is in de kast.

Slide 9 - Tekstslide

  • Het meisje kijkt door het raam. 

Slide 10 - Tekstslide

  • De foto van het meisje hangt boven de kast.

Slide 11 - Tekstslide

  • Het meisje staat achter de kast.

Slide 12 - Tekstslide


A
op
B
in
C
boven
D
tegen

Slide 13 - Quizvraag


A
op
B
in
C
boven
D
tegen

Slide 14 - Quizvraag


A
achter
B
onder
C
in
D
tegen

Slide 15 - Quizvraag


A
achter
B
in
C
boven
D
voor

Slide 16 - Quizvraag


A
op
B
in
C
door
D
tegen

Slide 17 - Quizvraag


Ik woon ... Leeuwarden.

Slide 18 - Open vraag


Hij komt ... Spanje.

Slide 19 - Open vraag


Wij gaan op vakantie ... Frankrijk.

Slide 20 - Open vraag


De bus rijdt ... het station ... school.

Slide 21 - Open vraag

Willen we vertellen waar dingen zijn? Dan gebruiken we vier werkwoorden: 

De poster hangt ........ de muur.      < =  hangen + aan
Het boek zit ....... mijn tas.             <= zitten + in      
De fles staat ......... de tafel.                 <= staan  + op / + in
De kopjes staan .......  de kast.                                               
De telefoon ligt ...... de tafel.               <= liggen + op / + in


Slide 22 - Tekstslide

Vul het voorzetsel in: 
De foto hangt ........ de muur.      
Het boodschappen zitten ....... mijn tas.               
Het glas staat ......... de tafel.                                                          De telefoon ligt ........ de oplader 
De telefoon ligt ......... de tafel.
De telefoon ligt .......... de tas.               


Slide 23 - Tekstslide