H1 fictie non-fictie

Hoofdstuk 1 Fiets
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 Fiets

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Fictie
* verzonnen verhalen
vb:
leesboeken
strips
gedichten
toneelstukken
films
series

non-fictie
* verhalen die echt gebeurd zijn én teksten die feitelijke informatie geven
vb:
krantenbericht
woordenboek
documentaire
lesboek aardrijkskunde

Slide 3 - Tekstslide

Realistische fictie
* lijkt op de werkelijkheid
vb:
boeken van Carry Slee
pesten
school
ziekte


niet-realistische fictie
* lijkt niet op de werkelijkheid
vb:
sprookjes
fantasie
Science fiction (toekomst) 

Slide 4 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?
Het boek "spijt' van Carry Slee
A
fictie
B
non-fictie

Slide 5 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
atlas
A
fictie
B
non-fictie

Slide 6 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
Een documentaire over de Tweede Wereldoorlog
A
fictie
B
non-fictie

Slide 7 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
Het leesboek/de film Oorlogswinter
A
fictie
B
non-fictie

Slide 8 - Quizvraag

Realistische of niet-realistische fictie?
Een boek van Harry Potter
A
realistisch
B
niet-realistisch

Slide 9 - Quizvraag

Realistische of niet-realistische fictie?
Achtste groepers huilen niet
A
realistisch
B
niet-realistisch

Slide 10 - Quizvraag

Aan de slag
Maak van Learnbeat
uit Hoofdstuk 1 Fiets
Paragraaf 1.2 fictie
C: Deel 2: fictie en non-fictie, realistisch en niet realistisch

Slide 11 - Tekstslide

paragraaf 2 grammatica

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

scheidbare werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Sterke en zwakke werkwoorden
sterke werkwoorden veranderen in het verleden tijd van klank
lopen - liepen * houden - hielden
zwakke werkwoorden krijgen in de verleden tijd -ten of -den
fietsen - fietsten * rennen - renden

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
H1 Fiets
paragraaf 1.3 grammatica
Maak B deel 1 grammatica Wat is een werkwoord 
1 t/m 6 
Niet af = huiswerk voor vrijdag

Slide 16 - Tekstslide

Overleg met je buurman/vrouw en noteer op welke manieren je de persoonsvorm kan vinden.

Slide 17 - Open vraag

Persoonsvorm vinden
1. De zin van tijd veranderen, de pv verandert mee.
2. De zin van getal (enkelvoud - meervoud) veranderen, de pv verandert mee.
3. De zin vragend maken, de pv komt vooraan te staan. (werkt niet bij vraagzinnen).

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Michael staat te glimlachen van geluk.
A
Michael
B
staat
C
glimlachen
D
geluk

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Waarom heb jij mijn pen gepakt?
A
waarom
B
heb
C
jij
D
gepakt

Slide 20 - Quizvraag

enkelvoudige zin
Heeft 1 persoonsvorm
vb
Ik heb een boek gepakt.

meervoudige zin
heeft meer persoonsvormen
vb
Ik logeer bij de buren en ik slaap in een tent. 

Slide 21 - Tekstslide

Geef de persoonsvorm(en) aan.
Ik drink een glas melk en ik eet een banaan.
A
ik
B
drink
C
eet
D
drink, eet

Slide 22 - Quizvraag

aan de slag
Maak uit hoofdstuk 1
paragraaf 1.3
 C
Deel 2: Grammatica: Persoonsvorm, zinsdelen, samengestelde zin

Slide 23 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
* paragraaf 1.3 grammatica C deel 2 afmaken
* uitleg spelling: hoofdletters en leestekens
* paragraaf spelling maken
* lezen / werken aan de boekendoos

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert:.........
hoofdletters te gebruiken;
leestekens te gebruiken: punt, komma, dubbele punt, aanhalingstekens, vraagteken, uitroepteken.

Slide 26 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 27 - Woordweb

Slide 28 - Video

Hoofdletters
Welke woorden beginnen met een hoofdletter?
1. Het eerste woord van een zin
2. Namen van personen
3. Namen van boeken, films et cetera
4. Merknamen
5. Aardrijkskundige namen: steden, landen, provincies, rivieren et cetera
6. Feestdagen


Slide 29 - Tekstslide

Let op!
De volgende woorden krijgen een kleine letter:
Een verkort woord, of een woord na een getal als begin van een zin
’s Morgens werd ik vroeg wakker.
22 leerlingen wisten het antwoord.
De windstreken
In het zuiden is het warm vandaag.
Andere schoolvakken dan de talen (die verwijzen naar een land)

Ik had voldoendes voor Engels, aardrijkskunde, wiskunde en Nederlands. 
Samenstellingen van feestdagen
Met Kerstmis lagen er pakjes onder de kerstboom.
Seizoenen, dagen en maanden
Ik ben in de lente jarig, op zondag 25 maart.

Slide 30 - Tekstslide

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter?
het boek oorlogswinter speelt zich af in de tweede wereldoorlog
A
Het
B
Het, Oorlogswinter
C
Het, Oorlogswinter, Tweede
D
Het, Oorlogswinter, Tweede Wereldoorlog

Slide 31 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 32 - Open vraag

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen 2 persoonsvormen
Voordat je gaat, moet je de rommel opruimen.
Bij een pauze in een zin
Jammer, maar we kunnen morgen niet komen.
Tussen opsommingen
Ik koop: appels, bananen, sinaasappels en mandarijnen.

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak uit hoofdstuk 1
paragraaf 1.4 spelling
B deel 1 hoofdletters en leestekens

Slide 34 - Tekstslide