Herhalen sterke ww+voorzetsels + nieuw volt. dw

Wat heb je nodig deze les:
- Laptop of PC waarop je deze les volgt. Je kunt deze les niet volgen op alleen je mobiel!
- Je mobiel: De app Lesson Up (download hem eerst als je deze nog niet hebt, deze gebruiken we dit lesuur en heb je verplicht nodig.)
- Ik heb jullie microfoon gedempt. Als je een vraag hebt, stel deze dan in de chat van deze les.
Vul de pincode voor Lesson Up in op je telefoon: Code staat links onderin beeld.

Zorg ervoor dat alles klaar is als de les begint! 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat heb je nodig deze les:
- Laptop of PC waarop je deze les volgt. Je kunt deze les niet volgen op alleen je mobiel!
- Je mobiel: De app Lesson Up (download hem eerst als je deze nog niet hebt, deze gebruiken we dit lesuur en heb je verplicht nodig.)
- Ik heb jullie microfoon gedempt. Als je een vraag hebt, stel deze dan in de chat van deze les.
Vul de pincode voor Lesson Up in op je telefoon: Code staat links onderin beeld.

Zorg ervoor dat alles klaar is als de les begint! 

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
Rückblick:
- Sterke werkwoorden
- Voorzetsels 4e naamval
Ziele:
Ik weet wat er gebeurd als er een voorzetsel in de zin staat. 
Ik kan een voltooid deelwoord maken omdat ik daarvan de regels weet. 
Aufgaben:
Digitale methode
Kontrolle:
Samen de les afsluiten.

Slide 2 - Tekstslide

Bespreken: Huiswerk opdracht 23B

Slide 3 - Tekstslide

Sterk werkwoord:
Hoe herken je dat in het NL en DU:

1. De laatste letter van het voltooid dw is een EN / N
2. In de verleden tijd verandert de klinker 

Voorbeeld: lopen --> ik heb gelopen
Voorbeeld lopen --> Ik liep

Slide 4 - Tekstslide

Een sterk ww vervoegen: a/ä
Voorbeeld vervoegen: schalfen
stam = schlaf
Ich                     schlafe
  du                      schläfst
er/sie/es       schläft
Wir                      schlafen
Ihr                   schlaft
sie/Sie              schlafen

Slide 5 - Tekstslide

De regel:
Bij de du-vorm en de er/sie/es-vorm van een sterk werkwoord met de letter E in de stam:

1. Korte e-klank (bijv. treffen) --> de letter e wordt een i
2. Lange e-klank (bijv. stehlen) --> de letter e wordt een ie

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld: 
Werkwoord helfen (korte klank)

ich                   helfe
du                    hilfst
er/sie/es     hilft
wir                      helfen
ihr                   helft
sie/Sie              helfen

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld: 
Werkwoord sehen (lange klank)

ich                   sehe
du                      siehst
er/sie/es       sieht
wir                      sehen
ihr                   seht
sie/Sie              sehen

Slide 8 - Tekstslide

(sprechen) Warum ........ du nicht gegen mich?

Slide 9 - Open vraag

(lesen) Marie ................ ein Buch.

Slide 10 - Open vraag

(gehen) Wohin ................. du?

Slide 11 - Open vraag

Duitse voorzetsels (blz. 67)
NL
DU
door
durch
voor
für
tegen
gegen
zonder 
ohne
om
um

Slide 12 - Tekstslide

Durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne  (zonder)
um  (om)

Voorzetsels: 4e naamval
NL
DU
mij
mich
jou
dich
hem
ihn
haar
sie
het
es
ons
uns
jullie
euch
hen
sie
u
Sie

Slide 13 - Tekstslide

Ist das Geschenk (voor mij)?

Slide 14 - Open vraag

Ich mache mich Sorgen (om jou).

Slide 15 - Open vraag

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)
Hoofdregel: ge+stam+t

Voorbeeld: wohnen --> stam = wohn

ge+wohn+t = gewohnt

Slide 16 - Tekstslide

Voltooid deelwoord van: spielen

Slide 17 - Open vraag

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)
Hoofdregel: ge+stam+t

Voorbeeld: wohnen --> stam = wohn

ge+wohn+t = gewohnt

Slide 18 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)
Let op: als de stam op een d/t eindigt:
Regel: ge+stam+et

Voorbeeld: warten --> stam = wart

ge+wart+et --> gewartet


Slide 19 - Tekstslide

voltooid deelwoord: landen
A
geland
B
gelandet
C
belanded
D
landen

Slide 20 - Quizvraag

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)
Als een werkwoord begint met be- / ver- / er-

Voorbeeld: bezahlen --> stam = bezahl
Regel = stam+t

bezahlt



Slide 21 - Tekstslide

voltooid deelwoord: verlieben
A
geverliebt
B
geverliebet
C
verliebt
D
verliebd

Slide 22 - Quizvraag

Voltooid deelwoord (zwak werkwoord)
Als een werkwoord eindigt op -ieren

Voorbeeld: telefonieren--> stam = telefonier
Regel = stam+t

telefoniert



Slide 23 - Tekstslide

voltooid deelwoord: reservieren
A
reserviert
B
reservierd
C
reserviertet
D
reservierted

Slide 24 - Quizvraag

voltooid deelwoord

werkwoord haben: ich habe gehabt
werkwoord sein: ich bin gewesen
werkwoord werden: ich bin geworden

Slide 25 - Tekstslide

Werkwoord: haben + sein
ich
habe
du
hast
er/sie/es
hat
wir
haben
ihr
habt
sie/Sie
haben
ich
bin
du
bist
er/sie/es
ist
wir
sind
ihr
seid
sie/Sie
sind
gewohnt
geklettert

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk maken
Online methode:

Paragraaf 3.4
opdracht: 40+41+42+43

Slide 27 - Tekstslide