L'adjectif unité 5

  • Voca
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

  • Voca

Slide 1 - Tekstslide

Dans ce cours...
  • Les adjectifs
  • Les couleurs

Slide 2 - Tekstslide

Welke Franse bijvoeglijke naamwoorden ken je al?
Denk aan de kleuren!

Slide 3 - Woordweb

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan. Kijk of dit woord enkelvoud, meervoud, mannelijk of vrouwelijk is en voeg de juiste letter(s) toe aan het bijvoeglijk naamwoord. Mannelijk enkelvoud is de basisvorm.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 4 - Tekstslide

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen geen -e bij.
Il est drôle / Elle est drôle.

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud geen -s bij.
Il est français / Ils sont français.

Slide 5 - Tekstslide

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het mannelijk meervoud is?
A
e
B
s

Slide 6 - Quizvraag

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk enkelvoud is?
A
e
B
s

Slide 7 - Quizvraag

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud gewoon een extra -s bij.
Il est néerlandais > Ils sont néerlandaiss.
A
B

Slide 8 - Quizvraag

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen niet nog een -e bij.
Le vélo est rouge > La voiture est rouge.
A
B

Slide 9 - Quizvraag

In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord ....... het zelfstandig naamwoord.
A
voor
B
achter

Slide 10 - Quizvraag

Alleen de bijvoeglijke naamwoorden grand en petit komen voor het zelfstandig naamwoord.
A
B

Slide 11 - Quizvraag

La maison est ...
A
petit
B
petite

Slide 12 - Quizvraag

Lucas et Jean sont ...
A
sportif
B
sportifs

Slide 13 - Quizvraag

Le jardin est ...
A
grand
B
grande

Slide 14 - Quizvraag

Elles sont ...
A
français
B
françaises

Slide 15 - Quizvraag

Ma soeur est ...
A
content
B
contente
C
contents
D
contentes

Slide 16 - Quizvraag

Les garçons sont ...
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 17 - Quizvraag

Elle est ...
A
drôle
B
drôlee
C
drôles

Slide 18 - Quizvraag

Elles sont …
A
drôle
B
drôlees
C
drôles

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir

Slide 21 - Sleepvraag

Le vélo est ...

Slide 22 - Open vraag

Les chats sont ...

Slide 23 - Open vraag

La voiture est ...

Slide 24 - Open vraag

La maison est ...

Slide 25 - Open vraag

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
De rode fiets = Le vélo rouge.

Alleen grand en petit komen ervoor.
De kleine tuin = Le petit jardin.

Als het werkwoord être (zijn) ertussen staat, is de zinsvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.

Slide 26 - Tekstslide

Vertaal: Het huis is groot.

Slide 27 - Open vraag

Vertaal: Mijn ouders zijn blij.

Slide 28 - Open vraag

Vertaal: Ik heb een rood bed.

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide