V6 2021 P3 NN Eindexamen Les 1

1.1
Een tekst indelen
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

1.1
Een tekst indelen
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst

Slide 1 - Quizvraag

1.2
Een vraag over de titel van tekst beantwoorden
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst

Slide 2 - Quizvraag

1.3
Functies van een tekstgedeelte vaststellen
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst

Slide 3 - Quizvraag

1.4
Het taalgebruik van een tekst beoordelen
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst

Slide 4 - Quizvraag

1.5
Het tekstdoel / de tekstsoort vaststellen
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst

Slide 5 - Quizvraag

1.6
Iets met eigen woorden uitleggen
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst

Slide 6 - Quizvraag

1.7
Teksten (of -fragmenten) met elkaar vergelijken
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst

Slide 7 - Quizvraag

1.8
Uitspraken over een tekst beoordelen
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst

Slide 8 - Quizvraag

1.9
Woorden of zinnen uit de tekst citeren
A
De hele tekst
B
Een grotere teksteenheid
C
Een klein deel van de tekst

Slide 9 - Quizvraag

2
Citeer de zinsnede uit alinea's 7 t/m 11 waarin dit "schijnbaar niet met al te grote moeite" op en andere manier wordt verwoord.

Slide 10 - Open vraag

3
Citeer uit alinea 10 t/m 13 een zinsgedeelte waarin het tegenovergestelde staat van de hedendaagse situatie.

Slide 11 - Open vraag

Ik heb bij de vorige vraag alleen de eerste twee, laatste twee woorden en de regelnummers opgeschreven.
A
Ja, ik ben namelijk vet slim.
B
Nee, waaruit blijkt dat ik nog een hoop moet leren.
C
Nee, en daar schaam ik me best een beetje voor.
D
Nee, maar zo ben ik nu eenmaal. #yoloswag

Slide 12 - Quizvraag

4.1
Wat wordt bedoeld met "het 'ons'"?

Slide 13 - Open vraag

4.2 Welke negatieve consequentie heeft dit mensbeeld gelet op alinea 9 en 15. Geef antwoord in volledige zinnen en niet meer dan 20 woorden.

Slide 14 - Open vraag

In mijn antwoord op 4.2 heb ik de vraag herhaald.
Ja
Uiteraard
Natuurlijk

Slide 15 - Sleepvraag

5
Citeer uit het tekstgedeelte van de alinea's 4 t/m 6 een zin die duidelijk ironisch bedoeld is.

Slide 16 - Open vraag

6.1
Wat is de functie van alinea 5 t.o.v. alinea 2 t/m 4 in tekst 4?
A
een krachtige tegenwerping formuleren
B
een lichte nuancering aanbrengen
C
een aantal mogelijke bezwaren formuleren
D
een toekomstverwach-ting uitspreken

Slide 17 - Quizvraag

Welke functie heeft alinea 6 ten opzichte van alinea 5. Kies er één.
aanleiding
definitie
gevolg
hypothese
onderbouwing
oorzaak
oplossing
relativering
stelling
vermoeden
voorbehoud
weerlegging

Slide 18 - Sleepvraag

6.3
Welke functie heeft alinea 7 ten opzichte van alinea 6. Kies er één.
aanleiding
definitie
gevolg
hypothese
onderbouwing
oorzaak
oplossing
relativering
stelling
vermoeden
voorbehoud
weerlegging

Slide 19 - Sleepvraag

6.4
Welke functie heeft alinea 8 ten opzichte van alinea 7. Kies er één.
aanleiding
definitie
gevolg
hypothese
onderbouwing
oorzaak
oplossing
relativering
stelling
vermoeden
voorbehoud
weerlegging

Slide 20 - Sleepvraag

Zin 1
Zin 2
Zin 3
Zin 5
Zin 6
7.1
Benoem de verschillende onderdelen van de redenering, door de zinnen te koppelen aan hun beschrijving.
conclusie
constatering
hypothese
oorzaak
precisering
stelling
tegenwerping
uitwerking
voorbeeld
voorwaarde

Slide 21 - Sleepvraag

7.2
Welke functie heeft alinea 15 t.o.v. alinea's 13 en 14?
A
afweging
B
samenvatting
C
voorbeeld
D
weerlegging

Slide 22 - Quizvraag