KWT lj. 2 woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo
• Leerjaar 2

KWT lj. 2 woordsoorten

basis - kader - mavo - havo

Basis

 zn- lw - bn- ww- vz

Kader

 zn- lw - bn- ww- vz- psv- bzv- tw 

Mavo

zn- lw - bn- hww- zww - vz- psv- bzv- htw - rtw - av - vrv

Havo 

zn – lw – bn – vz – psv - wkww – zww – hww – kww – wvn – wgv - vrv – av – (b/o)htw –– (b/o)rtw – bzv - vw - bw

Wat is geen znw?

1. september
2. Sam
3. Leiden
4. winkelen

Is Jan een znw?

1. ja
2. nee

Wat is een znw?

1. verdriet
2. verdrietig
3. zielig
4. triest

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.

Zelfstandig naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.

Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.

Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.

Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.

Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.

Deze woordsoort zegt iets over het ZN.

Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.

Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.

Ik heb mijn schoenen aan Pieter geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...

1. ik
2. mijn
3. Pieter
4. ik / mijn

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...

1. Zij
2. Zij, aan
3. hem
4. zij, hem

Ik heb je gevraagd om je boeken op tafel te leggen.
Benoem de PSV en BZV in deze zin.

Geef aan tot welk soort telwoord de telwoordenhoren.

Bepaald hoofdtelwoord

Onbepaald hoofdtelwoord

Bepaald rangtelwoord

Onbepaald rangtelwoord

meerdere

paar

vijf

Sam gaat met zijn ouders uiteten.
Benoem "gaat"

1. zww
2. hww
3. lw
4. zn

Wij gaan allemaal naar het feest.
Benoem "gaan"

1. hww
2. zww
3. lw
4. bn

Benoem het ww dat tussen haakjes staat.
Ik ben op school. (ben)

1. koppelwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord
3. hulpwerkwoord
4. wederkerend werkwoord

Benoem het ww dat tussen haakjes staat.
Ik bemoei me toch ook niet met jouw werk! (bemoei)

1. koppelwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord
3. hulpwerkwoord
4. wederkerend werkwoord

Benoem het ww dat tussen haakjes staat.
Ik wil de opdrachten gaan maken. (gaan)

1. koppelwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord
3. hulpwerkwoord
4. wederkerend werkwoord

Benoem het ww dat tussen haakjes staat.
Ik ben jarig geweest. (geweest)

1. koppelwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord
3. hulpwerkwoord
4. wederkerend werkwoord

Wat is géén wederkerend werkwoord

1. schaam
2. vergissen
3. voorstellen
4. fietsen

Benoem het wederkerend werkwoord.
Ik heb me toch ook niet uitgesloofd voor mijn moeder dan hoef jij dat ook niet te doen.