Adjectives and adverbs MAVO/HAVO

Adjectives and Adverbs
Herhaling
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Adjectives and Adverbs
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Rules
    1 Je praat niet door mijn uitleg heen.
    2 Wanneer je een vraag hebt, steek je je vinger op.
    3 Je hebt je (boek/schrift/pen, woordenboeken) mee.
    4 Je doet mee met de les, je let op, je maakt aantekeningen, doet de oefeningen.
    5 Je stoort je medeleerlingen niet.
(we respecteren elkaar, lachen elkaar niet uit, geen scheldwoorden)
    6 Je doet je huiswerk> altijd leer-werk, soms ook maak-werk
    7 Je zit op een plek waar je goed kan werken
    8 Je telefoon is thuis, in je kluisje óf in de telefoontas (dus niet in je broek of in je schooltas)
Meest belangrijke regel is, plezier hebben met de Engelse taal en fouten maken mag want daar leren we van!

Slide 2 - Tekstslide

Today´s lesson
1. Introduction.
2. Goal
3. Repeating adjectives and adverbs and reading.
4. A short quiz
5. Working on exercises from your textbook.
6. Practising irregular verbs on quizlet.

Slide 3 - Tekstslide

Adjectives and Adverbs
Repeating previous lesson

Goal: Learn the grammar rules about adverbs and adjectives and be able to use the correct forms in everyday life

Slide 4 - Tekstslide

What do you know about Adjectives?
Adjectives

Slide 5 - Woordweb

What do you know about adverbs?

Slide 6 - Woordweb

Bijvoegelijke nw (adjectives)
  •     Een adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord (noun)
    >  The old man.               Old zegt iets over man
    >  The pink hat.               Pink zegt iets over hat

  •     Een adjective staat meestal direct voor de noun. Maar soms ook erna.
    >  The man is old.
    >  The hat is pink.

Slide 7 - Tekstslide

Bijwoorden (adverbs)
Een adverb zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord (adjective), een werkwoord (verb) of een ander bijwoord (adverb)
>  She swims quickly.               quickly zegt iets over het werkwoord swims.  > How
>  He ran yesterday.                 Yesterday zegt iets over het werkwoord ran  > When

  • Adverbs komen meestal achter het woord waar het iets over zegt.
  • Adverbs vertellen ons: hoe, waar, wanneer, waarom, hoe vaak, hoe regelmatig/veel
  • Adverbs eindigen meestal, maar niet altijd, in -ly

Slide 8 - Tekstslide

Exceptions 
Adjectives
Adverbs
Na zintuigelijke werkwoorden gebruik je geen bijwoorden.
- feel          - smell
- taste         - look
- to be         - sound
how to make them?
- ends with an Y = + ily
- ends with LE = + ly
- ends with IC = + icily


Remember these:
good - well       hard - hard
quite - quite      long - long
fast - fast


Slide 9 - Tekstslide

Be careful!
Na koppelwerkwoorden zoals: to be (zijn), to seem (lijken), to feel (zich voelen) + to look (eruitzien), to smell (ruiken), to sound (klinken), to taste (smaken) gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoegelijk naamwoord.

That house looks beautiful.
My dog smells awful.
The students are nice.







Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

So now the quiz! 

Slide 13 - Tekstslide


My hands trembled and I ....... climbed up unto that stage.
A
Nervously
B
Nervous

Slide 14 - Quizvraag


He will be rewarded.....
A
Handsomely
B
Handsome.

Slide 15 - Quizvraag


The garden is .....
A
beautifully
B
beautiful

Slide 16 - Quizvraag


That apple pie looks ...
A
amazing
B
amazingly

Slide 17 - Quizvraag

Roberts shirt smells.....
A
awful
B
awfully

Slide 18 - Quizvraag

They make ......... bread.
A
Deliciously
B
Delicious
C
Dellicious
D
Deliciouss

Slide 19 - Quizvraag


Sheila is a .... football player.
A
good
B
well
C
goodly

Slide 20 - Quizvraag


He.......... stopped in front of a big grey building
A
sudenly
B
suddenly

Slide 21 - Quizvraag


The game looks....
A
cool
B
coolly

Slide 22 - Quizvraag


She skates very ....
A
fastly
B
fast
C
fastily
D
fasty

Slide 23 - Quizvraag


The racehorses have to run really ....
A
quickly
B
quick

Slide 24 - Quizvraag


She plays the piano very ......
A
well
B
good

Slide 25 - Quizvraag

My grandmother looks...... beautiful
A
Extreme
B
Extremely

Slide 26 - Quizvraag

The...... sound scared our dog.
A
Loud
B
Loudly

Slide 27 - Quizvraag

We nodded........ to his question.
A
Politely
B
Polite

Slide 28 - Quizvraag

I woke up ........with a smile on my face
A
happy
B
happily

Slide 29 - Quizvraag

They're doing........ well
A
Fantastic
B
Fantastically

Slide 30 - Quizvraag

...... he touched the equipement
A
Cautiously
B
Cautious

Slide 31 - Quizvraag

I never felt so ...... in my entire life.
A
Aliveli
B
Alively
C
Alive

Slide 32 - Quizvraag

The director films.......
A
insightful
B
Insightfully

Slide 33 - Quizvraag

Weet je al voldoende van de adverbs en adjectives en heb je deze quiz met gemak kunnen maken
A
Ja, deze quiz was een makkie
B
Nee ik moet nog meer leren
C
Het was te doen, extra uitleg nodig.
D
Ik snap er niets van!

Slide 34 - Quizvraag

Reading strategies!
Important! so listen carefully

‎- De 5 Ws en H. Door deze toe te ‎passen kun je nuttige informatie ‎uit de tekst halen.
‎- Inzicht krijgen. Wat voor soort ‎tekst is dit? Doormiddel van te ‎kijken naar de titel, kopjes, ‎paragrafen en bronnen.
‎- Voorkennis en achtergrond ‎activeren en inzetten. Wat weet je over het onderwerp?
‎- De betekenis van belangrijke ‎onbekende woorden uit het ‎zinsverband of de context ‎opmaken or raden.





Slide 35 - Tekstslide

Chapter 3 Showbiz
G: Backstage: the prop masters! Ex. 41,42,43,44,45 p. 156-159

When you´re done, practise irregular verbs on quizlet.


Goal: A2 I can understand specific information in texts.


Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide