Administratie blok 1 GTBD

Administratie blok 1
Boekhouden in het dagboek
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Administratie blok 1
Boekhouden in het dagboek

Slide 1 - Tekstslide

Boekhouding
De boekhouding is de afdeling binnen een bedrijf waar alle financiële gegevens worden bijgehouden.

Doordat een ondernemer een boekhouding bijhoudt kan hij zien hoe het bedrijf er financieel voor staat.

Ook is het verplicht een boekhouding bij te houden. Op ieder moment moet je  kunnen laten zien wat je inkomsten en uitgaven zijn geweest. Dit is namelijk de basis van de belastingaangifte. 

De Belastingdienst eist dat een ondernemer de boekhouding minimaal 7 jaar bewaart.

Slide 2 - Tekstslide

Boekingsstuk
Het bewijsstuk van een financieel feit.
De boekingsstukken die je moet kennen zijn:
  • Facturen; inkoop-, verkoop- en kostenfacturen.
  • Kasbewijzen; kasbewijs voor  uitgaaf en - voor ontvangst
  • Bankafschriften
  • Interne boekingsstukken (voor eigen boekhouding)

Slide 3 - Tekstslide

Welke 3 soorten facturen ken je?

Slide 4 - Open vraag

Jij werkt bij All sports BV
Verkoopfactuur
Inkoopfactuur
Kostenfactuur

Slide 5 - Sleepvraag

Kasbewijs
Kassabon

Slide 6 - Sleepvraag

Bankafschrift
Interboekingsstuk
Opnamebewijs

Slide 7 - Sleepvraag

Grootboek
Overzicht waarin op aparte kaarten alle financiele veranderingen worden opgeschreven.

Slide 8 - Tekstslide

Dagboek
Overzicht van dezelfde soort financiële gebeurtenissen. Het eindresultaat wordt verwerkt in het grootboek.


Slide 9 - Tekstslide

Soorten dagboeken
Inkoopboek: Hierin boek je inkoopfacturen en kostenfacturen die je ontvangt van de leveranciers.

Verkoopboek: Hierin boek je alle verkoopfacturen die je opstuurt naar de klant.

Kasboek:
Hierin boek je alle ontvangsten en uitgaven die per kas zijn gebeurt. Het gaat hier dus om contant geld.

Bankboek: Hierin boek je alle ontvangsten en betalingen die per bank zijn gedaan (bankafschriften)

Slide 10 - Tekstslide

Kasbewijzen
Kasbewijzen zijn 'bewijzen' van contante betalingen, er wordt hierbij dus geen geld per bank overgemaakt.
Je kent een: 'kasbewijs voor ontvangst' en een 'kasbewijs voor uitgaaf'.





Slide 11 - Tekstslide

Kasbewijzen
Ook het volgende valt onder kasbewijzen:
- een kassabon of een kwitantie. 
- een opnamebewijs: als je geld pint bij de bank, krijg je een opnamebewijs.
- een stortingsbewijs: als je geld stort bij de bank, krijg je een stortingsbewijs




Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Bekijk de inkoopfactuur op de vorige slide.
Boek de inkoopfactuur op de juiste manier in het inkoopboek
Datum
Crediteur
Bedrag incl. btw
Bedrag excl. btw
Btw bedrag
€ 5.142,50
Fake Records
€ 892,50
€ 4.250,00
27 oktober 2021

Slide 14 - Sleepvraag

Slide 15 - Tekstslide

Bekijk de verkoopfactuur op de vorige slide.
Boek de verkoopfactuur op de juiste manier in het verkoopboek
Datum
Debiteur
Bedrag incl. btw
Bedrag excl. btw
Btw bedrag
€ 5.225,00
ROC Ginder
€ 313,50
€ 5.538,50
2 november 2021

Slide 16 - Sleepvraag

BTW (= omzetbelasting)
Over ieder product dat je koopt, betaal je btw. Dit btw-bedrag mag de verkoper niet houden. De verkoper moet de btw die hij ontvangen heeft afdragen aan de Belastingdienst.

Btw-tarieven
21% (algemeen tarief - luxe artikelen)
9% (verlaagd tarief - voedingsmiddelen/water/boeken/gas)
0% als je goederen aan het buitenland levert

Slide 17 - Tekstslide

BTW
Te betalen omzetbelasting:
Een bedrijf ontvangt van zijn klanten omzetbelasting. Dit mag het bedrijf niet houden, maar moet hij afdragen (betalen) aan de Belastingdienst.

Te vorderen omzetbelasting:
Een bedrijft koopt zelf ook goederen en diensten, hierover moet hij omzetbelasting betalen. Dit mag het bedrijf weer terugvragen (terugvorderen) bij de Belastingdienst.

Slide 18 - Tekstslide

De afkorting btw staat voor 'belasting over de toegevoegde waarde'. Maar welk ander woord voor btw wordt vaak gebruikt?

Slide 19 - Open vraag

Hoeveel procent btw betaal je over een boek?
A
0 %
B
9 %
C
21 %

Slide 20 - Quizvraag

En over een tv?
A
0 %
B
9 %
C
21 %

Slide 21 - Quizvraag

Fietsenhandelaar Le Vélo koopt een fiets in bij de groothandel. De fiets heeft een inkoopwaarde van € 700.
Er komt 21% btw bij.
Wat betaalt Fietsenhandelaar Le Vélo aan de groothandel?
A
€ 847,00
B
€ 14,70
C
€ 147,00
D
€ 84,70

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel omzetbelasting (btw) heeft de fietsenhandelaar Le Vélo aan de groothandel betaald?
A
€ 847,00
B
€ 14,70
C
€ 147,00
D
€ 84,70

Slide 23 - Quizvraag

UITLEG:
Inkoopwaarde van de fiets is € 700.
Btw is 21%.
 
21% omzetbelasting over die fiets van € 700 reken je als volgt uit:
€ 700 : 100 x 21 = € 147.

Le Vélo betaalt aan de groothandel de fiets en de btw, dus:
 € 700 + € 147 = € 847.

Fietsenhandelaar Le Vélo mag van de belastingdienst € 147 terugvragen (= te vorderen omzetbelasting).


Slide 24 - Tekstslide

Fietsenhandelaar Le Vélo verkoopt een fiets aan een klant. Deze fiets heeft een netto verkoopprijs van € 1.000.
De omzetbelasting op de fiets is 21%.
Hoeveel omzetbelasting berekend de fietsenhandelaar over de fiets?
A
€ 173,55
B
€ 210,00
C
€ 212,00
D
€ 1210,00

Slide 25 - Quizvraag

UITLEG:
Fietsenhandelaar Le Vélo verkoopt een fiets aan een klant. De fiets heeft een netto verkoopprijs van € 1.000. 
(Netto verkoopprijs is inkoopprijs + winstopslag) 

De omzetbelasting over over de fiets is 21%. 
Dus dat is 21% van € 1.000 is € 210. (€ 1.000 : 100 x 21) 

In totaal betaalt de klant voor de fiets € 1.210.

Fietsenhandelaar moet aan de belastingdienst € 210 betalen 
(= te betalen omzetbelasting).

Slide 26 - Tekstslide

Tijdens het inkopen van de fiets betaalde hij: € 147,00.
Tijdens de verkoop van de fiets ontving hij: € 210,00.

Moet er btw afgedragen worden of kan er btw teruggevorderd worden? En hoeveel?
A
€ 63,00 afdragen
B
€ 63,00 ontvangen

Slide 27 - Quizvraag