Het wederkerend en wederkerig voornaamwoord

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelstellingen
Je kunt: 
  • Wederkerige en wederkerende voornaamwoorden uit een zin halen.
  • Wederkerige voornaamwoorden aanduiden en benoemen.
  • Wederkerende voornaamwoorden gepast gebruiken.



Slide 3 - Tekstslide

Wat is een voornaamwoord? 
A. De voornaam van een persoon.
C. Woorden zoals de, het of een.
B. Een woord dat het zelfstandig naamwoord vervangt. 
D. A, B en C zijn fout. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een voornaamwoord? 
A. De voornaam van een persoon.
C. Woorden zoals de, het of een.
B. Een woord dat het zelfstandig naamwoord vervangt. 
D. A, B en C zijn fout. 

Slide 5 - Tekstslide

Een voornaamwoord
  • Een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen.
  • Vervangt een zelfstandig naamwoord. 
  • Zorgt ervoor dat je minder moet herhalen.

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Andrea heeft zich vandaag ziek gemeld. Andrea denkt dat Andrea griep heeft.
=
Andrea heeft zich vandaag ziek gemeld. Ze denkt dat ze griep heeft. 

Slide 7 - Tekstslide

Welk woord in deze zin is volgens jullie een persoonlijk voornaamwoord? 
Ik geef hun een cadeau.

Slide 8 - Tekstslide

Welk woord in deze zin is volgens jullie een persoonlijk voornaamwoord? 
Ik geef hun een cadeau.

Slide 9 - Tekstslide

onderwerpsvorm: 
wordt in een zin als onderwerp gebruikt. 
ik
jij/u
hij/zij/het
wij (we)
jullie
zij (ze)
Bijvoorbeeld
Ik (o) heb honger.
Wij (o) gaan morgen naar school.

Slide 10 - Tekstslide

voorwerpsvorm
wordt in een zin als lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp gebruikt. 
mij (me)
jou (je)
hem/haar/het
ons
jullie
hun, hen, ze
Bijvoorbeeld
Ik geef hun (mv) mijn cadeau.
Pieter heeft haar (lv) gisteren gezien.

Slide 11 - Tekstslide

Welk woord in deze zin is volgens jullie een bezittelijk voornaamwoord? 

Ik geef hun mijn cadeau. 

Slide 12 - Tekstslide

Welk woord in deze zin is volgens jullie een bezittelijk voornaamwoord? 

Ik geef hun mijn cadeau. 

Slide 13 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Bijvoeglijk
Zelfstandig
mijn
(de/het) mijne
jouw, uw, je
(de/het) jouwe(n), uwe(n)
zijn, haar
(de/het) zijne(n), hare(n)
ons, onze
(de/het) onze(n)
jullie, je, uw
(de/het) uwe(n)
hun
(de/het) hunne(n)
Ik geef hem mijn fles. 
(bijvoeglijk)

Ik geef hem de mijne.
(zelfstandig) 

Slide 14 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
dichtbij
veraf
bij de-woorden (m en v)
deze
die
bij het-woorden (o)
dit
dat

Slide 15 - Tekstslide

Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden 

Slide 16 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord

Slide 17 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Twee personen voeren een actie uit, de ene voor de andere en omgekeerd. 
(enkel in meervoud: altijd 2 personen nodig)


Slide 18 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Bijvoorbeeld

Johan en Pieter (o) verdedigen elkaar.
Lisa en Jeroen (o) houden van elkaar.
De meisjes (o) lachen met elkaar. 


Slide 19 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord

Slide 20 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Werkwoorden die met 'zich' gecombineerd worden. 
Bijvoorbeeld
Zich wassen 
Zich amuseren

Afhankelijk van het onderwerp in de zin, pas je het wederkerend voornaamwoord aan

Slide 21 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Voorbeeld
ik
me/mij
Ik (o) was me (wederk. vnw)
jij/u
je
Jij (o) wast je (wederk. vnw)
hij/zij/het
zich
hij (o) wast zich (wederk. vnw)
wij (we)
ons
Wij (o) wassen ons (wederk. vnw)
jullie
je
Jullie (o) wassen je (wederk. vnw)
zij (ze)
zich
Zij (wassen) wassen zich (wederk. vnw)

Slide 22 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig 
voornaamwoord
ik
me/mij
/
jij/u
je
/
hij/zij/het
zich
/
wij (we)
ons
elkaar
jullie
je
elkaar
zij (ze)
zich
/

Slide 23 - Tekstslide

Vul aan met het juiste wederkerend voornaamwoord.
"Zich wassen" wordt...
A. Hij wast hem
B. Hij wast me
C. Hij wast zich
D. Hij wast ons

Slide 24 - Tekstslide

Vul aan met het juiste wederkerend voornaamwoord.
"Zich wassen" wordt...
A. Hij wast hem
B. Hij wast me
C. Hij wast zich
D. Hij wast ons

Slide 25 - Tekstslide

Welke afbeelding hoort bij het wederkerend voornaamwoord?

Slide 26 - Tekstslide

Op welke afbeelding herken je een wederkerig voornaamwoord?

Slide 27 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig 
voornaamwoord
ik
me/mij
/
jij/u
je
/
hij/zij/het
zich
/
wij (we)
ons
elkaar
jullie
je
elkaar
zij (ze)
zich
/

Slide 28 - Tekstslide

De Digitale Methode
5.8 Het wederkerig en wederkerend voornaamwoord

Slide 29 - Tekstslide