4MD 1.1: De Nederlandse staatsinrichting nu

Waarom begint dit hoofdstuk in 1848?
A
Toen werd het algemeen kiesrecht ingevoerd.
B
Nederland kreeg toen een nieuwe grondwet.
C
Er brak toen een oorlog uit met België.
D
Ons land werd toen een koninkrijk.
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Waarom begint dit hoofdstuk in 1848?
A
Toen werd het algemeen kiesrecht ingevoerd.
B
Nederland kreeg toen een nieuwe grondwet.
C
Er brak toen een oorlog uit met België.
D
Ons land werd toen een koninkrijk.

Slide 1 - Quizvraag

Slide 2 - Tekstslide

Welke zin is waar?
A
Een monarchie heeft een gekozen staatshoofd
B
Een monarchie heeft een president als staatshoofd
C
Een republiek heeft een vorst als koning
D
Een republiek heeft een gekozen staatshoofd

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Waarom is onze rechtspraak onafhankelijk?
A
Rechters zijn niet ondergeschikt aan de regering
B
Rechters zijn in dienst van de regering
C
Rechters worden door de koning benoemd
D
Rechters hoeven zich niet aan de grondwet te houden

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

De regering
Regering = kabinet + koning.

Kabinet = ministers + staatssecretarissen
                                   (onderministers)


Regeringsleider = minister-president (premier)


Koning vergadert niet mee; ondertekent alleen wetten.
Regering heeft 2 taken; land besturen + wetten maken.


Slide 8 - Tekstslide

Wie is in Nederland de regeringsleider?
A
De koning
B
De Tweede Kamer
C
De minister-president
D
De minister van justitie

Slide 9 - Quizvraag

De regering bestaat uit...
A
De koning
B
De koning, ministers en staatssecretarissen
C
De Tweede Kamer
D
De koning en ministers

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Wie moeten een wet goedkeuren voor die kan worden ingevoerd?
A
Alleen de Tweede Kamer
B
Alleen de Eerste Kamer
C
Alleen de koning
D
De Eerste en Tweede Kamer

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Een lid van de Tweede Kamer vraagt een minister om uitleg. Welk recht is dit?
A
Recht van budget
B
Recht van initiatief
C
Recht van enquete
D
Recht van interpellatie

Slide 14 - Quizvraag

Welk recht heeft de Eerste Kamer NIET?
A
Recht van amendement
B
Recht van interpellatie
C
Recht van budget
D
Recht van enquête

Slide 15 - Quizvraag

Wat houdt het recht van initiatief in?
A
Een wetsvoorstel wijzigen
B
Een wetsvoorstel indienen
C
Onderzoek laten doen
D
Uitgaven verbieden

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin is NIET waar?
A
1x in de 4 jaar zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer
B
De Tweede Kamer telt 150 leden
C
Partijen in de regering noemen we de oppositie
D
Partijen die in de regering zitten noemen we de coalitie

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Andere voorbeelden van sociale grondrechten
Recht op gezondheidszorg
Recht op onderwijs
Recht op werk
Recht op woongelegenheid

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een klassiek grondrecht?
A
Recht op vrijheid van meningsuiting
B
Recht op bewoonbaarheid
C
Recht op bestaanszekerheid
D
Recht op rechtsbijstand

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een sociaal grondrecht?
A
Vrijheid van vereniging & vergadering
B
Recht op gezondheidszorg
C
Recht op vrijheid van drukpers
D
Vrijheid van godsdienst

Slide 22 - Quizvraag