H2 woordenschat: letterlijk en figuurlijk taalgebruik

H2 Woordenschat
Lesdoel: Je leert hoe je letterlijk en figuurlijk taalgebruik in een tekst kunt herkennen.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H2 Woordenschat
Lesdoel: Je leert hoe je letterlijk en figuurlijk taalgebruik in een tekst kunt herkennen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

In teksten kom je vaak zinnen met figuurlijke betekenis tegen.


Om teksten goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om figuurlijk taalgebruik te herkennen.


Wanneer je zinnen met een figuurlijke betekenis letterlijk opvat, dan is het moeilijk om de tekst te begrijpen.

Slide 3 - Tekstslide

Bij figuurlijke taal betekent een woord niet precies wat er staat.

Voorbeelden:
Hij woont in het hart van de stad.
Het is een beer van een vent.
Door hem ben ik nu mooi de sigaar.
Natalie staat te springen om op vakantie te gaan.


beeldspraak

Slide 4 - Tekstslide

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ook wel beeldspraak genoemd

Slide 5 - Tekstslide

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles.



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles.

Slide 6 - Tekstslide

Betekenis van een uitdrukking.
Als je de betekenis van een uitdrukking niet weet, kun je die opzoeken in een woordenboek. 
Kijk bij het eerste zelfstandig naamwoord uit de uitdrukking: 
vb. met de gebakken peren zitten: kijk bij 'peren'.

(Staat het daar niet bij? Kijk dan bij een ander belangrijk woord.)

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat
Maak H2 woordenschat opdracht 1 t/m 5, p.50
Hoe
Werk voor jezelf, 
Hoe lang?
15 min.
Resultaat
Over een kwartier bespreken we een deel. De andere opdrachten moeten donderdag af zijn. 
Klaar?
Ga naar p. 176. Maak opdr. 1 en 2.
timer
15:00

Slide 8 - Tekstslide

Deze periode
Schrijfdossier: fictie opdracht
We gaan een opdracht maken bij een spannend boek, genre: detective. 


Je kiest komende week zelf welk boek.
Om je te helpen kiezen: 

Slide 9 - Tekstslide

Pak je telefoon.
Ga naar www.jeugdbibliotheek.nl
Ga naar: welke boeken mag jij lezen voor de lijst.
Ga naar niveaubepaling en vul de vragen in. 

Slide 10 - Tekstslide

De conciërge trekt aan de bel.

Wat is de letterlijke betekenis?

Slide 11 - Open vraag


Noem de letters van de zinnen die figuurlijk zijn.

Type hoofdletters met een spatie ertussen
timer
1:00

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

Kies de zinnen waar figuurlijk taalgebruik in voorkomt.
stopwatch
00:00
A
We zullen deze meneer eens flink aan de tand voelen.
B
Waarom doet u dat, u bent toch geen tandarts?
C
Wat bedoelt u ? Ik zie helemaal niets aan uw hoofd.
D
Ik krijg een punthoofd van u!

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent:
aan de tand voelen
stopwatch
00:00

Slide 17 - Open vraag

Wat betekent:
een punthoofd krijgen
timer
1:00

Slide 18 - Open vraag

Stel één vraag over de lesstof die je nog niet helemaal goed hebt begrepen.

Slide 19 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 20 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 21 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 22 - Tekstslide

Het zit hen allemaal mee.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 23 - Quizvraag