3b Grammatica 1.7

Grammatica 1.7 blz. 53
Zinsdelen benoemen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 1.7 blz. 53
Zinsdelen benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen
Herhaling zinsontleding

Aan het eind van de les kan ik een zin opdelen in zinsdelen.
ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde,
 het onderwerp, het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

zinnen ontleden
- zoek de pv (?, vt/tt, meerv/enkelv.)
- zetzinsdeel strepen  (welk zinsdeel past voor de pv)
- wat is het wg (alle werkwoorden)
- Wat is het onderwerp (Wie of wat + wg)
- Is er een lijdend voorwerp ( Wie of wat + wg + o)
- Is er een meewerkend voorwerp 
                                                       (Aan/voor wie of wat + wg + o + lv)

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm
- Elke zin heeft een persoonsvorm.
- De pv is een vorm van het werkwoord.
- De pv geeft belangrijke informatie over wat er gebeurt. 
- De pv laat zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Slide 4 - Tekstslide

Je herkent de persoonsvorm zo:   
• het is bijna altijd één woord
• het is een vorm van het werkwoord 
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud
 (dans – dansen)  
• hij staat in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd
 (dans – danste)

Slide 5 - Tekstslide

Hij eet een appel. = enkelvoud – tegenwoordige tijd  
Jullie eten een appel. = meervoud – tegenwoordige tijd  

Hij at een appel. = enkelvoud – verleden tijd  
Jullie aten een appel. = meervoud – verleden tijd

Slide 6 - Tekstslide

persoonsvorm
Verander de zin van tijd en het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Anne had gisteren paddenstoelen geplukt. 
pv = heeft

Slide 7 - Tekstslide

persoonsvorm (pv)
Nederlandse scholen kennen veel onderlinge verschillen.

Ze bieden Nederlandse kinderen verschillende niveaus en soorten onderwijs aan.

Slide 8 - Tekstslide

zinsdeelstrepen
Nederlandse scholen l kennen l veel onderlinge verschillen.


Ze l bieden l Nederlandse kinderen l verschillende niveaus en soorten onderwijs l aan.

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de zin over
Ik heb een paar dagen geleden een cadeautje aan mijn vriendin gegeven.


Onderstreep de pv
Zet zinsdeelstrepen

Slide 10 - Tekstslide

werkwoordelijke gezegde
Alle werkwoorden in een zin.

Voorbeeld: 

Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
wg = heeft geplukt

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (wg)
wg = alle werkwoorden in een zin

Nederlandse scholen l kennen l veel onderlinge verschillen.

 Ze l bieden l Nederlandse kinderen l verschillende niveaus en soorten onderwijs l aan.

Slide 12 - Tekstslide

onderwerp
Stel de vraag: Wie/wat + wg?

Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.

Wie heeft geplukt?
o = Anne

Slide 13 - Tekstslide

Onderwerp (o)
wie/ wat + wg
O = Wie + werkwoordelijk gezegde

Nederlandse scholen
l kennen l veel onderlinge verschillen.
                                                      wg
Ze l bieden l Nederlandse kinderen l verschillende niveaus en
 soorten onderwijs l aan.
                                              wg

Slide 14 - Tekstslide

lijdend voorwerp
Stel de vraag: Wie/wat + wg + o?
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Wat heeft Anne geplukt?
lv = paddenstoelen

Slide 15 - Tekstslide

lijdend voorwerp (lv)
wie / wat + wg + o
Nederlandse scholen l kennen l veel onderlinge verschillen.

Ze l bieden l Nederlandse kinderen l verschillende niveaus en soorten onderwijs l aan.

Slide 16 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Stel de vraag: aan/voor  wie/wat lv + wg + o?
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren voor mij paddenstoelen geplukt.
aan/voor wie heeft Anne paddenstoelen geplukt?
mw = mij

Slide 17 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv)
aan/voor   wie/wat  + wg + o + lv
Nederlandse scholen l kennen l veel onderlinge verschillen.

 
Ze l bieden l Nederlandse kinderen l verschillende niveaus en soorten onderwijs l aan.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Op zondag lopen er veel mensen in het bos.
A
pv
B
wg
C
o
D
lv

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
De boswachter heeft mooie verhalen verteld.
A
pv
B
wg
C
o
D
lv

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Hebben jullie ook nog kabouters gezien?
A
pv
B
wg
C
o
D
lv

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag
Vul het werkblad in.

Klaar?
maak opdracht 2 blz 53

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide