Hablando del pasado

IM
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

IM

Slide 1 - Tekstslide

antes, entonces
de pequeño/niño/joven
siempre, a menudo, entonces
todos los días/martes/años
los lunes/martes
cada día/semana/miércoles
mientras, normalmente
en esa/aquella época
...porque...

Slide 2 - Tekstslide

ayer, anteayer, anoche
la semana pasada
el año/mes/verano pasado
el otro día, el lunes, el martes
hace 1,2,3 día(s) /semana(s) / año(s) 
en 1946, el 14 de febrero (datum)
en marzo... en navidades...
aquel día, aquel invierno,
desde 1995 hasta 1998, de repente,  
el último día / la última tarde...

Slide 3 - Tekstslide

Als je een "lopende actie"(gerundio: ik was aan het lezen toen ...) in het verleden wil noemen, dan gebruik je de ....
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 4 - Quizvraag

Als je vertelt hoe je er vroeger uit zag, wat je karakter was, wat je leuk vond om te doen, waar je woonde, hoeveel vriendjes je had dan gebruik je de ....
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 5 - Quizvraag

Als je wil opsommen/vertellen wat je gisteren gedaan heb (eerst, daarna, en ook ...) gebruik je de: ....
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 6 - Quizvraag

Als je eenmalige actie uit het verleden wil vertellen, gebruik je de: ....
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 7 - Quizvraag

Als je een gewoonte of herhalende actie uit het verleden wil noemen, gebruik je de: ....
A
indefinido
B
imperfecto

Slide 8 - Quizvraag

1. Schrijf de uitgangen van de imperfecto regelmatig
2. Schrijf de ik vorm van de 3 onregelmatige
werkwoorden in de imperfecto
timer
1:00

Slide 9 - Open vraag

Antes
Siempre
Generalmente
Cuándo
En esa época
todos los días
vroeger
toen
in die tijd
altijd
In het algemeen
Elke dag

Slide 10 - Sleepvraag

1 - ¿Cuándo y dónde naciste?
2 - Welke verleden tijd is naciste?
3 - Waarom moet je hier juist die verleden tijd gebruiken?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoord zonder klinkerverandering in de tegenwoordig tijd.
A
dormir
B
jugar
C
comer
D
preferir

Slide 13 - Quizvraag

Hij sliep (dormir)
A
dormió
B
duerme
C
dorme
D
durmió

Slide 14 - Quizvraag

Hij speelde (jugar)
A
jugó
B
juegó

Slide 15 - Quizvraag

STAMKLINKERWISSELING

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

El indefinido
1. yo (saber), él (morir), yo (ir), tú (decir)
2. Una regla del uso
3. 3 palabras claves

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Link

Contesta en español:
¿Qué cenaste/comiste anoche?

timer
0:20

Slide 21 - Open vraag

Contesta en español:

¿Qué hiciste el fin de semana pasado?
timer
0:20

Slide 22 - Open vraag

Contesta en español:
¿Qué serie viste en febrero?
timer
0:20

Slide 23 - Open vraag

Contesta en español:
¿Quién hizo/preparó tu desayuno ayer?
timer
0:20

Slide 24 - Open vraag

Kies het juiste woord in de zin en zet dit werkwoord in de indefinido. Stuur de antwoorden op.
timer
4:00

Slide 25 - Open vraag

CUANDO
Cuando era pequeña ... (beschrijven)
Cuando trabajaba en Madrid ... (herhalende actie)

Cuando compré mi coche ... (eenmalige actie)
Estaba caminando por el parque cuando vi a Elena ... (actie die een lopende actie onderbreekt)

Slide 26 - Tekstslide