Havo 3 herhaling chapitre 5

Havo 3
Herhaling hoofdstuk 5
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Havo 3
Herhaling hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Programme
- Bron C: passé composé met être
- Bron G: werkwoorden op -re
- Bron I: voorzetsels bij landen en steden

Slide 2 - Tekstslide

Bron C
Le passé composé (de voltooid tegenwoordige tijd).
Hoe maak je het voltooid deelwoord?
Werkwoord dat eindigt op:
Hoe?
-er
vervangen door é
-ir
vervangen door i
-re
vervangen door u
voorbeeld
parlé
choisi
vendu

Slide 3 - Tekstslide

Bron C: passé composé
De passé composé kan twee hulpwerkwoorden hebben: avoir en être. Je moet de vervoeging van deze werkwoorden dus kennen.
avoir
être
je/j'
ai
suis
tu
as
es
il/elle/on
a
est
nous
avons
sommes
vous
avez
êtes
ils/elles
ont
sont

Slide 4 - Tekstslide

Bron C: passé composé
Wanneer être je hulpwerkwoord is, kan het voltooid deelwoord een 'accord' krijgen.
Voorbeeld:
Elle est partie
Nous sommes restés
m ev
-
v ev
e
m mv
s
v mv
es

Slide 5 - Tekstslide

Wat hoort bij welk werkwoord?
avoir
être
suis
est
ont
êtes
zijn
a
hebben
avons
sommes
ai

Slide 6 - Sleepvraag

Vertaal: hij is gebleven
A
Il a resté
B
Il a restés
C
Il est resté
D
Il est restés

Slide 7 - Quizvraag

Vul in: Madame, vous êtes ____ en vacances?
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal: Eva en Sophie zijn gegaan

Slide 9 - Open vraag

Bron G: werkwoorden op -re
Haal -re van het werkwoord en gebruik de volgende uitgangen om de présent te maken:
uitgang
je
s
tu
s
il/elle/on
-
nous
ons
vous
ez
ils/elles
ent

Slide 10 - Tekstslide

Vervoeg: je _____ (attendre)
A
attends
B
attend
C
attende
D
attendez

Slide 11 - Quizvraag

Vervoeg: elles _____ (perdre)
A
perdez
B
perdons
C
perdent
D
perdont

Slide 12 - Quizvraag

Vervoeg: tu _____ (rendre)
A
rend
B
rends
C
rende
D
rendes

Slide 13 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van vendre?
A
vendré
B
vendé
C
vendu
D
vendi

Slide 14 - Quizvraag

Bron I: les prépositions
Landen:
Mannelijk: au
Vrouwelijk: en (landennaam eindigt doorgaans op een -e)
Meervoud: aux (landennaam eindigt vaak op een meervouds -s)

Steden/dorpen:
à

Slide 15 - Tekstslide

Vul in: j'habite ___ Leek.
A
au
B
en
C
aux
D
à

Slide 16 - Quizvraag

Vul in: nous habitons ___ Pays-Bas.
A
au
B
en
C
aux
D
à

Slide 17 - Quizvraag

Vul in: il habite ___ Belgique.
A
au
B
en
C
aux
D
à

Slide 18 - Quizvraag

Vul in: elle habite ____ Suisse.
A
au
B
en
C
aux
D
à

Slide 19 - Quizvraag

tip
Gebruik www.verbuga.eu om te oefenen met:
- de présent van avoir en être
- de présent en passé composé van werkwoorden op -re (attendre, entendre, perdre, rendre)

Slide 20 - Tekstslide