HV1P - wo 18 mei 2

Welkom terug hv1p!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • een chromebook
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom terug hv1p!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • een chromebook

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we deze les doen?

  • Leren over het meewerkend voorwerp
  • Opdrachten maken 


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen van deze les
Aan het einde van deze lees, weet je:

  • wat het meewerkend voorwerp is 
  • en hoe je het herkent in een zin

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de zinnen.
Bepaal per zin wie of wat de ontvanger of luisteraar is.
1. Vlak voor sluitingstijd verkocht de juwelier nog een dure ring aan een klant.
2. De artiest toonde zijn kunsten aan een enthousiast publiek.
3. Binnenkort zal de gemeente de verouderde wijk een opknapbeurt geven.
4. De ober heeft voor Xavier een glas verse jus d’orange ingeschonken.

Slide 4 - Tekstslide

Startopdracht
1 een klant
2 een enthousiast publiek
3 de verouderde wijk
4 Xavier

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan.
Het mw geeft aan voor wie iets bestemd is. 
  • Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen)
Mijn moeder / heeft / een ijsje / aan mijn zusje (mv) / gegeven.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp
  • Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor), maar dat hoeft niet.
Mijn moeder / heeft / mijn zusje (mv) / een ijsje / gegeven.
  • Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet; die ander is het meewerkend voorwerp.
Mijn moeder / zal / voor mijn zusje (mv)/ een ijsje / kopen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Noteer onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag:
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Het antwoord = het meewerkend voorwerp. 
Er hoeft geen antwoord te zijn!
3. Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Ik heb Leanne gisteren een bloemetje gegeven. 
  1. ow = ik, wg = heb gegeven, lv = een bloemetje
  2. Vraag: Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
    Antwoord = .............................
  3. Controle. Kan je aan toevoegen?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij laat al zijn geld na [aan goede doelen].
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?

Kees doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Kees
D
de groeten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 1 tot en met 3
van hoofdstuk 5 grammatica over het meewerkend voorwerp 
Hoe? Je mag fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, vraag je buur.
Nog steeds niet? Steek je hand op.                                       
Tijd? 20 minuten.
Resultaat? Je leert over het meewerkend voorwerp.
Klaar? Dan maak je opdracht 4 en 5
                                                           


timer
20:00

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Korte terugblik
Aan het einde van deze lees, weet je:

  • wat het meewerkend voorwerp is 
  • en hoe je het herkent in een zin

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies