afsluiting beweging

4H H1 Beweging
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

4H H1 Beweging

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen vandaag
Afsluiting H1

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen verplaatsing en afgelegde weg?
timer
1:00

Slide 3 - Open vraag

Welke stelling klopt niet?
A
De afgelegde weg kan groter zijn dan de verplaatsing.
B
De afgelegde weg is soms gelijk aan de verplaatsing.
C
De afgelegde weg kan kleiner zijn dan de verplaatsing.
D
De afgelegde weg is nooit kleiner dan de verplaatsing.

Slide 4 - Quizvraag

verplaatsing = kortste afstande
afgelegde weg = werkelijk gereisde afstand

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de verplaatsing van een atleet tijdens een 800 m race (2 rondjes)?
A
800 m
B
400 m
C
meer dan 800 m
D
0 m

Slide 6 - Quizvraag

Wat voor soort beweging past bij dit x,t-diagram?
A
iemand die stilstaat
B
een fietser die vanuit stilstand optrekt
C
een fietser die met constante snelheid blijft fietsen
D
een fietser die met constante snelheid fietst en daarna remt

Slide 7 - Quizvraag


A
links onder
B
rechts boven
C
rechts onder
D
geen van de drie

Slide 8 - Quizvraag

Wat stelt de steilheid in een x,t-diagram voor?
A
de snelheid
B
de versnelling
C
de verplaatsing
D
de afgelegde weg

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent het als de lijn in een x,t-diagram daalt?
A
de snelheid neemt af
B
de persoon beweegt achteruit
C
de grafiek klopt niet
D
de persoon vertraagt

Slide 10 - Quizvraag

Snelheid
  • afgelegde afstand per tijdseenheid
  • in m/s of in km/h (of andere combinaties!)
  • verplaatsing --> snelheid over een stuk (kan negatief zijn!)
  • afgelegde weg --> gemiddelde snelheid over geheel
omrekenen

Slide 11 - Tekstslide

Geef een schatting van de snelheid van het snelste landdier. Geef aan welk dier het is en hoeveel km/h die gaat.

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Video

Wat is de snelste auto? Hoeveel km/h haalt deze?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Video

Snelste vliegtuig... hoeveel km/h?

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Video

Snelste mens (zonder machine), hoeveel km/h?

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

bereken de topsnelheid van Baumgartner in km/h

Slide 21 - Open vraag

Is het verschil tussen verplaatsing en afgelegde weg nu duidelijk?
A
ja helemaal
B
redelijk duidelijk
C
een beetje duidelijk
D
helemaal niet

Slide 22 - Quizvraag

Als je bij een vraag moet berekenen hoe groot de snelheid van een fietser is. Welke orde grootte moet het antwoord dan zijn?
A
0 tot 10 km/h
B
10 - 30 km/h
C
30 - 50 km/h
D
> 50 km/h

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een normale snelheid voor een wandelaar?
A
2 m/s
B
5 m/s
C
10 m/s
D
20 m/s

Slide 24 - Quizvraag

Wat kun je uit niet een x,t-diagram halen?
A
de positie
B
de snelheid
C
de afgelegde weg
D
de versnelling

Slide 25 - Quizvraag

voorbeeld aflezen
bijv op je geodriehoek:
de maatverdeling is in mm:
aflezen op 1/10-mm
de fout is 1/10-mm (=0,1 mm = 0,01 cm)

voorbeeld uitkomst: 5,16±0,01 cm

Slide 26 - Tekstslide

Hoe lang is het plankje?
A
6,8±0,1 cm
B
7±1 cm
C
6,82±0,01 cm
D
6,8±0,01 cm

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel water zit er in deze maatcilinder?
A
5,0±0,1 ml
B
5,00±0,01 ml
C
4,8±0,1 ml
D
4,83±0,01 ml

Slide 28 - Quizvraag

Meetwaarde
In de natuurkunde weten we dus geen enkele meetwaarde zeker. We weten alleen hoe groot ongeveer en wat het in ieder geval is... 

Slide 29 - Tekstslide

Meetwaarde
Als we bijvoorbeeld zeggen dat een steen 2,65 kg zwaar is dan is elke waarnemer het er over eens dat de de eigenlijke waarde ergens tussen de 2,645 en de 2,655 ligt. 

Slide 30 - Tekstslide

Meetwaarde
Als we bijvoorbeeld zeggen dat een steen 2,65 kg zwaar is dan is elke waarnemer het er over eens dat de de eigenlijke waarde ergens tussen de 2,645 en de 2,655 ligt. 

Elke meting geeft dus niet een exacte waarde maar een gebied van waarden!!!

Slide 31 - Tekstslide

Significantie
De significantie zegt iets over de nauwkeurigheid van de meting

omdat metingen nooit helemaal precies (kunnen) zijn gaan we ook niet doen alsof en willen we graag weten hoe nauwkeurig het wel is.

Slide 32 - Tekstslide

Wat zegt meer over de nauwkeurigheid...
A
het aantal cijfers
B
het aantal cijfers achter de komma

Slide 33 - Quizvraag

wat is significantie?
Significantie betekend hoe nauwkeurig is een getal.

OF zoals je nu weet ==> uit hoeveel getallen bestaat het!

Slide 34 - Tekstslide

regels voor significantie
Het aantal cijfers is belangrijk!
0-en vooraan tellen niet mee bijv 0,3 m
0-en achteraan wel bijv 3,0 m

telwaarden en constanten tellen niet mee, 
alleen MEETWAARDEN

Slide 35 - Tekstslide

Uit hoeveel significante cijfers bestaat
34,5
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 36 - Quizvraag

Uit hoeveel significante cijfers bestaat
0,023
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 37 - Quizvraag

Uit hoeveel significante cijfers bestaat
56,00
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 38 - Quizvraag

Uit hoeveel significante cijfers bestaat
1,20
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 39 - Quizvraag

Significantie
Deze les:
Ik kan uitleggen wat significantie is.
ik kan het aantal signifcante cijfers van een getal bepalen.

Volgende les:
Ik kan significante cijfers optellen en aftrekken
Ik kan significante cijfers vermenigvuldigen en delen

Slide 40 - Tekstslide

Rekenen met significantie
Bij vermenigvuldigen en delen heeft het antwoord net zoveel significante cijfers als het kleinste aantal bij de meetwaarden

bijvoorbeeld:
2,5*4,78=11,95=12
2,5 bestaat uit 2 cijfers dus het antwoord ook afronden op 2 cijfers

Slide 41 - Tekstslide

reken uit met behoud van significantie:
3,4*2,1=
A
7
B
7,1
C
7,14
D
7,140

Slide 42 - Quizvraag

reken uit met behoud van significantie
12*56,4
A
676,8
B
677
C
6,768*10^2
D
6,8*10^2

Slide 43 - Quizvraag

reken uit met behoud van significantie
12,6/4,2
A
3
B
3,0
C
3,00
D
3,0000

Slide 44 - Quizvraag

rekenen met significantie II
Bij het optellen en aftrekken kijk je naar het aantal decimalen. (getallen achter de komma)

Het antwoord heeft net zoveel decimalen als de meetwaarde met het minst aantal decimalen.

bijvoorbeeld: 5,78+6,9=12,68=12,7 (1 decimaal)

Slide 45 - Tekstslide

reken uit met behoud van significantie
4,29+2,5=
A
6,7
B
6,8
C
6,79
D
6,80

Slide 46 - Quizvraag

reken uit met behoud van significantie
14,84+5,16
A
20
B
20,0
C
20,00
D
2

Slide 47 - Quizvraag

Let op!
Laatste vraag is lastig maar belangrijk!

eerst de opgave uitrekenen
dan de juiste significantie
dan eventueel in de wetenschappelijke notatie maar niet meer de significantie veranderen!
dus: 14,84+5,16=20,00

Slide 48 - Tekstslide