Relative pronouns

Welcome!

1. Ik ben stil als de docent praat.
2. Ik steek mijn vinger op als ik iets wil zeggen.
3. Ik blijf op mijn plek zitten tijdens de les.
4. Ik luister naar elkaar en laat anderen uitpraten.
5. Ik begin direct met werken bij opdrachten.
6. Respect voor iedereen – altijd.

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welcome!

1. Ik ben stil als de docent praat.
2. Ik steek mijn vinger op als ik iets wil zeggen.
3. Ik blijf op mijn plek zitten tijdens de les.
4. Ik luister naar elkaar en laat anderen uitpraten.
5. Ik begin direct met werken bij opdrachten.
6. Respect voor iedereen – altijd.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today
  • BBC newsround
  • New grammar: relative pronouns (betrekkelijke voornaamwoorden)
  • Oefenen
  • werken uit het boek

Lesdoel: Ik kan nu de verschillende relative pronouns gebruiken en invullen in de zin.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Relative pronouns verbindt zinnen met elkaar of geven extra informatie.
who
whose
which
that

persoon 
iets van iemand/bezittingen
Extra info/dieren/dingen
dieren/dingen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
1. Who
  •  je gebruikt who bij personen.
  • Voorbeeld:
The boy who works at the restaurant is nice.
The girls, who are best friends, are working together

Slide 4 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
2. Whose
  •  je gebruikt whose om te zeggen dat iets van iemand is en bij bezittingen.
  • Voorbeeld:
Renate, whose job it is to clean the canteen, was not at work today.
I am looking for the girl whose car is blocking my front door.

Slide 5 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
3. which of 4. that
  •  je gebruikt which of that bij dieren en dingen.
  • Je gebruikt which als je de extra informatie kan weg laten:
- bijv. The hotel, which is expensive, was close to the beach.
        --> The hotel was close to the beach.             

Slide 6 - Tekstslide

grammatica invullen
Relative pronouns
 4. that
  •  je gebruikt that bij dieren en dingen.
  • Je gebruikt that als je de extra info nodig hebt 
- bijv. The cat that is on the chair is mine.
           The car that was stolen last month was found in a river.

             

Slide 7 - Tekstslide

grammatica invullen
connect the relative pronoun to its rule.
dingen/dieren, extra info kan je weglaten
dingen/dieren, extra info is wel nodig voor de zin
iets van iemand/ bezittingen 
personen
that
which
who
whose

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


The camera, _____ costs £100, was stolen.

A
that
B
which
C
who
D
whose

Slide 9 - Quizvraag

Choose the correct relative pronoun.


This is the cat ______ followed me home.
A
who
B
that
C
which
D
whose

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


That's the girl ______ bike was stolen.
A
which
B
who
C
that
D
whose

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


The man ______ built our house is very smart.
A
which
B
who
C
that
D
whose

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The baker, ... bread was stolen, was very angry.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

That's the coat ... I borrowed.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I now understand the relative pronouns.......
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Maak nu
Via Stepping Stones :
E, writing and grammar
Opdrachten: 30, 31, 32, paginas 77 t/m 79
done? opdracht 33, pagina 79

Homework: 30, 31, 32!!!

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoem alle relative pronouns
A
Who, which, that, whose
B
Who, which, whose
C
Which, that, maybe, whose
D
Who, which, why, that, whose

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns are easy!

Doel: Ik kan nu de verschillende relative pronouns gebruiken en invullen in de zin.
A
True
B
False, I could use some more help.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies