5H Th1 BS 2 Enzymen

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecondary Education

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welke stoffen zijn anorganisch? en welke zijn organisch?
Sleep de moleculen naar de juiste categorie.
anorganische moleculen
organische moleculen
water
glucose
zetmeel
zuurstof
aminozuur
eiwit
CO2
nitraat
DNA
stikstof (N2)
RNA
bladgroen

Slide 2 - Sleepvraag

energie benodigd
energie komt vrij
groter organisch molecuul
kleiner anorganisch molecuul

Slide 3 - Sleepvraag

Fotosynthese is een voorbeeld van ...
A
koolstofassimilatie
B
stikstofassimilatie
C
voortgezette assimilatie
D
dissimilatie

Slide 4 - Quizvraag

De verbranding van glucose is een voorbeeld van...
A
koolstofassimilatie
B
stikstofassimilatie
C
voortgezette assimilatie
D
dissimilatie

Slide 5 - Quizvraag

Enzymen leerdoelen
1. Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven

2. Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit bescrhijven. 

Slide 6 - Tekstslide

enzym

Slide 7 - Woordweb

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

actieve centrum

Slide 10 - Tekstslide

enzym 
* naam eindigt vaak op -ase 
- maltase, amylase, lipase 

* enzymen zijn substraatspecifiek
* sleutel/slot principe
* elk enzym kan maar 1 soort reactie versnellen
* enzymen worden niet opgebruikt



stof waar het enzym op inwerkt

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

optimum pH
reactieversnellers van stofwisselingsreacties
gereedschappen van de cel
bij lichaamstemperatuur is het te koud om in een cel normaal gesproken reacties te laten plaatsvinden
reactiespecifiek
herbruikbaar
substraatspecifiek
substraat = stof die wordt bewerkt


Slide 13 - Tekstslide

Start aan WB BS 2

Slide 14 - Tekstslide

Tot welke stof behoort een enzym?
A
eiwit
B
koolhydraat
C
vet
D
mineraal

Slide 15 - Quizvraag

Een enzym katalyseert een reactie. Dat betekent:
A
Het enzym versnelt een reactie en blijft zelf intact
B
Het enzym versnelt een reactie en wordt daarbij opgebruikt
C
Het enzym past op een veel verschillende stoffen
D
Het enzym versnelt de reactiesnelheid door het verlagen van de activeringsenergie

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent de zin:
'Enzymen werken specifiek'?
A
Elk enzym is slechts werkzaam bij één speciale temperatuur.
B
Elk enzym is slechts werkzaam bij één bepaalde zuurgraad.
C
Elk enzym kan slechts één soort reactie versnellen.
D
In elke cel kan slechts één enzym werkzaam zijn.

Slide 17 - Quizvraag

De optimumtemperatuur van een enzym geeft aan...
A
...bij welke temperatuur het enzym kapot gaat
B
...bij welke temperatuur het enzym gaat werken
C
...bij welke temperatuur het enzym het beste werkt
D
... de hoogste temperatuur waarbij nog reactieproducten ontstaan

Slide 18 - Quizvraag

In de afb. zie je de werking van twee enzymen. Als je onderzoek wilt doen naar de werking van enzymen bij 40 graden, welk van de twee enzymen kan je dan het beste gebruiken?
A
Enzym 1
B
Enzym 2
C
Beide zijn goed
D
Geen van beide

Slide 19 - Quizvraag

Welk enzym heeft de hoogste minimum temperatuur?
A
X
B
Y
C
Z

Slide 20 - Quizvraag


Bij A en B wordt evenveel enzymactiviteit gemeten (dus substraat omgezet). Dat betekent ...
A
dat er bij A meer enzymmoleculen actief zijn dan bij B.
B
dat er bij A en B evenveel enzymmoleculen actief zijn.
C
dat er bij A minder enzymmoleculen actief zijn dan bij B.

Slide 21 - Quizvraag