Hoofdstuk 8 paragraaf 2 Politieke-maatschappelijke stromingen

8.2: Politiek-maatschappelijke stromingen 

K.A.: de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

8.2: Politiek-maatschappelijke stromingen 

K.A.: de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel: Je kan het volgende K.A. in je eigen woorden uitleggen: 'de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.'

Slide 2 - Open vraag

Voorkennis nodig voor deze les: Belangrijkste ideaal van liberalen

Slide 3 - Open vraag

Planning voor vandaag
  1. Uitleg werkvorm. 
  2. Herhaling (Samen)
  3. Uitleg: Samen of individueel.
  4. Uitleg 2: Samen of individueel. 
  5. Afsluiting (samen) 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Leg de relatie uit tussen het Congres van Wenen en de opkomst van nieuwe ideologieën in de 19de eeuw.

Slide 6 - Open vraag

Leg uit hoe de industriële samenleving ontstond

Slide 7 - Open vraag

Liberalisme, nationalisme en conservatisme 
  • Congres van Wenen (1814 - 1815).
  • Wie: overwinnende mogendheden (Pruisen, Oostenrijk, Rusland en Groot-Brittannië)
  • Wanneer: na de val van Napoleon
  • Waarom (doel): Machtsevenwicht in Europa zodat Frankrijk de vrede niet opnieuw kon bedreigen.  

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

Liberalisme, nationalisme & conservatisme
  • Praktijk: Frankrijk: monarchie - Nederland: monarchie & kreeg Zuidelijke Nederlanden (latere België) - Duitsland: los verbond van meerdere monarchieën, waaronder twee grote mogendheden: Pruisen (Noorden) & Habsburgse keizerrijk (Oostenrijk) 
  • Reden: Frankrijk in toom houden!
  • Italië verdeeld tussen koningen, hertogen en paus; noorden bij Habsburgse rijk

Slide 11 - Tekstslide

Noem het belangrijkste ideaal van het liberalisme.

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Video

Liberalisme
  • Niet precies als tijd ancien régime, máár: voorrechten adel & kerk hersteld, burgerrechten beperkt
  • Gevolg: ontstaan politiek-maatschappelijke stromingen met eigen opvattingen over staat & maatschappij.
  • Liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme & feminisme (feminisme & confessionalisme bespreken we in 8.4)


Slide 14 - Tekstslide

Liberalisme
  • Liberale ideeën kwamen voort uit Verlichting & democratische revoluties
  • Willen grondwet: 1)macht koning beperken 2)burgerrechten garanderen
  • Regering moet ondergeschikt zijn aan gekozen volksvertegenwoordiging
  • Wet moet voor iedereen gelijk zijn
  • Vrijheid individu (dus géén overheidsbemoeienis economie
    🡪 laissez-faire, economisch liberalisme)
  • Vrije marktprincipe: op basis van vraag & aanbod (beste voor groei van de welvaart!)


Slide 15 - Tekstslide

Conservatisme
  • Vrijheid & gelijkheid = gevaarlijk (verwijzen naar Franse Revolutie). 
  • Leiding: kerk, adel, monarchie & leger.  

Slide 16 - Tekstslide

Nationalisme
  • Volkeren hebben recht op eigen staat (natiestaat)
  • Verbonden door taal, geschiedenis, cultuur 🡪 moeten volgens nationalisten daarom verenigd zijn in onafhankelijke staat.
  • Congres Wenen hield geen rekening met nationale gevoelens 🡪 leidde tot frustratie bij o.a. Duitsland en Italië.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Nieuwe natiestaten en agressief nationalisme
  • Opnieuw opstanden tegen machthebbers
  • 1848: opstand Parijs 🡪 FA uiteindelijk een republiek
  • NL: 1830: België onafhankelijk (1848: Thorbecke (liberaal) stelt nieuwe grondwet op: macht Willem II beperkt)
  • 1859 – 1870: Italiaanse eenwording
  • Bismarck (conservatieve kanselier): Maakt handig gebruik van het nationalisme. D.m.v. oorlogen weet hij Duitsland te verenigen o.l.v. Pruisen (1871: Duitse Keizerrijk).

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Socialisme
  • Arbeiders 
  • Gelijkheid
  • Bestreden verschillen in macht en inkomen  
  • 2e helft 19e eeuw: massabeweging (industriële arbeidersklasse)
  • SPD (Sozialdemokratische Partei Deutschlands): Karl Marx
  • Bekijk nu eerst het filmpje van Karl Marx. Daarna volgen een aantal vragen. 

Slide 22 - Tekstslide

Marx schreef onder andere 'Het Kapitaal' en 'Beginselen van het communisme'
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Volgens Marx kunnen de arbeiders het alleen beter krijgen wanneer ze een wereldwijde revolutie ontketenen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Leg uit hoe het socialisme van Marx verschilt met het socialisme van nu.

Slide 25 - Open vraag

Socialisme 
  • Proletariaat moet macht grijpen: kapitalisme afschaffen - bedrijven eigendom van staat
  • Gevolgen: productie voor behoeften mens i.p.v. winst - internationale arbeiderssolidariteit
  • Verbonden met alle arbeiders ter wereld: samen kapitalisme bestrijden
  • Anti-nationalisme: arbeiders geen bezit, dus ook geen vaderland


Slide 26 - Tekstslide

Leg het verschil uit tussen het socialisme en communisme.

Slide 27 - Open vraag

Socialisme
  • Ontstaat vanaf 1900 een gematigde socialistische groep (reformisten): Lot arbeiders kan wél binnen bestaande maatschappij verbeteren
  • Aanvaarden parlementaire democratie
  • Doelen bereiken via politieke partijen
  • 1919 definitieve breuk: gematigde sociaaldemocraten (parlementairen)
       vs. revolutionaire communisme (revolutionairen)

Slide 28 - Tekstslide

Geef nu antwoord op de onderstaande vragen. Nummer ze in je antwoord:
1. Noem vier uitgangspunten van het liberalisme.
2. Leg uit wat het 'kernidee' van het nationalisme was.
3. Welke standen / klassen zullen waarschijnlijk conservatief zijn?

Slide 29 - Open vraag

Voorkennis nodig voor deze les: Je weet wat belangrijk is een democratie

Slide 30 - Open vraag

Lesdoel: Je kan het volgende K.A. in je eigen woorden uitleggen: 'de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.'

Slide 31 - Open vraag

Aan de slag: Huiswerk
  • Maken paragraaf 8.2.
  • Leren leerdoelen 8.2.  

Slide 32 - Tekstslide