Thema weer en klimaat Par 1.1

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Weer of Klimaat
  • Het weer = de toestand van de atmosfeer (dampkring) op een bepaald moment in een bepaald gebied. 
  • Weerelementen in een weerbericht: temperatuur, wind, bewolking, neerslag, luchtdruk
Ook: zonkracht / uv-index
🡪 meet uv-straling
🡪 hangt af van bewolkingsgraad


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Weer of klimaat?

Morgen wordt het mooi weer. 25 graden en af en toe een klein buitje.
A
Weer
B
Klimaat

Slide 6 - Quizvraag

Weer en klimaat is hetzelfde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Het klimaat is het weer in een groot gebied
B
Het klimaat is het weer over een lange tijd
C
Weer en klimaat zijn hetzelfde
D
Het klimaat is het weer in een groot gebied over een langere tijd

Slide 8 - Quizvraag

wat is het verschil tussen weer en het klimaat?
A
weer is over een langere periode
B
klimaat is het gemiddelde weer over een korte periode
C
klimaat is het gemiddelde weer over een lange periode
D
weer is over ongeveer 40 jaar

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Welke temperatuurfactor is dit?
A
breedteligging
B
hoogteligging
C
ligging van warme of koude zeestromen
D
gesteldheid aardoppervlak

Slide 17 - Quizvraag

Welke temperatuurfactor is dit?
A
breedteligging
B
hoogteligging
C
ligging van warme of koude zeestromen
D
gesteldheid van het aardoppervlak

Slide 18 - Quizvraag

Welke temperatuurfactor is dit?
A
breedteligging
B
hoogteligging
C
windrichting
D
gesteldheid aardoppervlak

Slide 19 - Quizvraag

Deze foto gaat over:
A
Zonnestraling en invalshoek
B
Breedteligging en zonnestraling
C
Klimaat en neerslag
D
Breedteligging en invalshoek

Slide 20 - Quizvraag

Hoe lager de breedteligging van een plaats, hoe kouder het is
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Welke uitspraak is juist?
A
In het oosten is het 's winters kouder omdat de wind meestal uit het oosten komt.
B
In het oosten is het 's winters kouder omdat het verder van de zee ligt.
C
In het oosten is het 's winters kouder omdat het een hogere hoogteligging heeft.
D
In het oosten is het 's winters kouder omdat het een hogere breedteligging heeft.

Slide 22 - Quizvraag

De zee heeft doorgaans een matigende invloed op het klimaat (geen extreme temperaturen)
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Wanneer heeft de zee geen invloed op het klimaat?
A
Bij een aanlandige wind
B
Bij een aflandige wind

Slide 24 - Quizvraag

Is alles duidelijk, zijn er nog dingen die je uitgelegd wil hebben?

Slide 25 - Open vraag