16-20 juni toetsen lezen, schrijven, luisteren en spreken
op donderdag: vooral aandacht voor luisteren en spreken
op maandag en vrijdag: Zebra + Lezen/schrijven + overige belangrijke onderwerpen zoals werkwoorden, zinsopbouw, signaalwoorden in teksten enz.
Slide 3 - Tekstslide
Wat wordt er van je verwacht in de les?
Je telefoon leg je in je kluis.
Je bent op tijd (voor de bel) in de les.
Je gaat direct op je plaats zitten.
Als de docent je een andere plaats aanwijst, ga je daar zitten.
Je pakt je schrift en je pen. (en lesboek)
Je maakt aantekeningen tijdens de les.
Als je iets wil vragen/zeggen, steek je je hand op.
Tijdens de les spreek je Nederlands. Een uitzondering hierop is als je met elkaar aan het overleggen bent over de lesstof.
Slide 4 - Tekstslide
voorlezen
Slide 5 - Tekstslide
Werkwoorden vervoegen
Hoe moeten we werkwoorden vervoegen?
Lachen
-en
Ik lach
Jij lacht
Hij / zij / het lacht
Wij lachen
Jullie lachen
Zij lachen
Slide 6 - Tekstslide
de verleden tijd (v.t.)
De verleden tijd maak je door:
- te(n) toe te voegen, bv. ik fietste, wij fietsten
-de(n) toe te voegen, hij leefde, zij leefden
Bij een sterk werkwoord verandert de klank. ik slaap->sliep
Slide 7 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord heeft altijd een hulpwerkwoord zijn,hebben of worden nodig.
Voorbeeld:
Ik ben gevallen.
Ik heb gefietst.
Ik word gehaald.
Slide 8 - Tekstslide
antwoorden werkwoorden
eet-at-heb gegeten
slaap-sliep-heb geslapen
loop-liep-heb gelopen
reis-reisde-heb gereisd
zit-zat-heb gezeten
drink-dronk-heb gedronken
lach-lachte-heb gelachen
huil-huilde-heb gehuild
zing-zong-heb gezongen
Slide 9 - Tekstslide
antwoorden werkwoorden
dans-danste-heb gedanst
kijk-keek-heb gekeken
lees-las-heb gelezen
ren-rende-heb gerend
vang-ving-heb gevangen
zwem-zwom-heb gezwommen
voetbal-voetbalde-heb gevoetbald
sport-sportte-heb gesport
vind-vond-heb gevonden
Slide 10 - Tekstslide
oefenblad werkwoordvervoeging
Slide 11 - Tekstslide
het verslag
=een verhaal over hoe iets is gegaan, wat je hebt gedaan of wat er is gebeurd.
Je kan een verslag schrijven over wat je afgelopen week hebt gedaan.
Slide 12 - Tekstslide
het verslag
Schrijf een verslag over wat jij de afgelopen week hebt gedaan.
Je schrijft per dag wat je hebt gedaan en hebt meegemaakt. Per dag gebruikt je minimaal twee zinnen. Gebruik voegwoorden, zoals en, want, maar, omdat, dus, voordat, zodat enz.
Je schrijft dus in de verleden tijd en de voltooide tijd.
Voorbeeld: Op maandag stond ik om 7.00 uur op en ben ik naar school gegaan.