Werkwoorden en gezegde

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Werkwoorden

Werkwoorden zijn woorden die aangeven dat je iets DOET

Weet jij een voorbeeld? 

werkwoorden

vorm van een werkwoord

geen 

werkwoord

lopen

zwembad

gebakken

graafmachine

huilde

was

Vormen van werkwoorden

Lopen: loop - loopt - lopen - liep - liepen - gelopen 

Zijn: ben - is - zijn - was - waren - geweest

Hoeveel werkwoorden kunnen er in een zin staan?

1. 1
2. 2
3. 3
4. meer dan 3

Wij zouden moeten kunnen betalen met EcoCash.

Aantal werkwoorden

4: zouden moeten kunnen betalen

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

Je leert een nieuw zinsdeel. Je kent al: 

* de persoonsvorm (pv)

Welke 2 stappen doe je om de zin op de goede plekken in stukjes te knippen? 

1. zoek de persoonsvorm

2. maak met de woorden steeds een andere zin. 

1. zoek de pv

• Zijn broertje zou die die lastige sommen uit zijn hoofd kunnen maken. 
• Zijn broertje | zou | die die lastige sommen uit zijn hoofd kunnen maken. 

2. Maak met de woorden steeds een andere zin

• Zijn broertje | zou | die lastige sommen uit zijn hoofd kunnen maken. 

•  Die lastige sommen | zou |  zijn broertje uit zijn hoofd kunnen maken. 
• Uit zijn hoofd | zou | zijn broertje die lastige sommen kunnen maken. 
• Kunnen maken | zou | zijn broertje die lastige sommen uit zijn hoofd.  

zinsdelen

Kijk nu eens naar welke stukjes van de zin VOOR de persoonsvorm komen. Dat zijn dus alle zinsdelen! 

De zinsdelen

Zijn broertje zou die lastige sommen uit zijn hoofd kunnen maken. 

• Zijn broertje 
• zou
• die lastige sommen 
• uit zijn hoofd
• kunnen maken.

• Zijn broertje | zou| die lastige sommen | uit zijn hoofd | kunnen maken.

Het werkwoordelijk gezegde (wg)

alle werkwoorden in de zin. 

(daar hoort de pv dus ook bij, want dat is ook een werkwoord)

wg is gelijk aan pv:

Hij bakt een cake.

pv = bakt

wg = bakt

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Jan koopt een haring.

1. Jan
2. een haring
3. koopt
4. een

wg heeft meer werkwoorden:

Benno heeft het bot gepakt.

pv = heeft

wg = heeft gepakt

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.

1. hij heeft
2. heeft
3. heeft gegeten
4. heeft zijn pap gegeten

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.

1. wil
2. wil schilderen
3. wil opnieuw schilderen
4. schilderen

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Ik hang de was op.

1. hang
2. was
3. hang op
4. op

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?

1. wie
2. was
3. was spelen
4. was aan het spelen

Wie | was | er | vanmiddag | aan het spelen?

• Wie 
• was 
• er 
• vanmiddag
• aan het spelen.

Hij heeft gisteren gewonnen!

1. heeft gewonnen
2. heeft
3. gewonnen
4. gisteren

Dit heb ik geleerd vandaag: