Organisatiekunde zachte kant

Staff heeft met name betrekking op:
A
het hogere management
B
de stafafdelingen
C
de personele functie
D
de logistieke functie
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
OrganisatiekundeHBOStudiejaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Staff heeft met name betrekking op:
A
het hogere management
B
de stafafdelingen
C
de personele functie
D
de logistieke functie

Slide 1 - Quizvraag

Hrm is te verdelen in:
A
personeelsbeleid en personeelsregistratie
B
personeelsbeheer en personeelsbeleid
C
personeelsbeheer en personeelsbeheersing
D
personeelsregistratie en personeelsontwikkeling

Slide 2 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen is onjuist
A
Een taak omvat een aantal functies.
B
Het factorvergelijkingssysteem is een methode van functiewaardering
C
Een functie geeft het doel aan van de te verrichten werkzaamheden.
D
Een functie omvat een aantal taken

Slide 3 - Quizvraag

De instroom, doorstroom en uitstroom moeten in samenhang bezien worden.


Om een goed functioneringsgesprek te kunnen voeren, is het onder meer noodzakelijk dat er een duidelijke functieomschrijving beschikbaar is.
Juist
Onjuist
Juist
Onjuist

Slide 4 - Sleepvraag

De mensgerichte as, de ondernemingsgerichte as en de voorwaarden/middelenas uit het INK-model vallen onder het resultaatgebied van dit model.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Prestatie-indicatoren en kritische succesfactoren horen bij:
A
het IDO-model
B
het INK-model
C
de balanced scorecard
D
de PDCA-cyclus

Slide 6 - Quizvraag

De stakeholdersdialoog gaat met name over communicatie:
A
binnen de organisatie
B
tussen de organisatie en de buitenwereld
C
buiten de organisatie
D
tussen aandeelhouders

Slide 7 - Quizvraag

Welke vier perspectieven vormen samen de perspectieven van de balanced scorecard?
A
Leveranciers-, klanten-, werknemers-, en financieel perspectief.
B
Klanten-, processen-, innovatie-, en financieel perspectief.
C
Maatschappelijk, financieel, stakeholders- en shareholdersperspectief.
D
Waarde-, winst-, continuïteits-, en maatschappelijk perspectief.

Slide 8 - Quizvraag

De stoplichtmethode bij de balanced scorecard is een manier om snel te kunnen bepalen waar moet worden ingegrepen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

De stoplichtmethode bij de balanced scorecard is een manier om op ieder niveau van de organisatie overzichtelijke informatie te hebben.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Bij welk besturingsmodel wordt de waardering door de medewerkers, de leverancier en de klant en de maatschappij geëvalueerd?
A
De Deming-cirkel.
B
De balanced scorecard.
C
Het INK-model.
D
De behoeftepiramide van Maslow.

Slide 11 - Quizvraag

Taakbekwaamheid en taakbereidheid zijn termen uit:
A
het situationele leiderschapsmodel van Fiedler
B
de inschalingscriteria van leiderschap
C
het leiderschapsmodel van Hersey en Blanchard
D
de inschalingscriteria van werknemers

Slide 12 - Quizvraag

Welke stijl van conflicthantering hoort bij een hoge nadruk op het eigen belang en een hoge nadruk op andermans belang?
A
Toegeven.
B
Vermijden.
C
Samenwerken.
D
Domineren.

Slide 13 - Quizvraag

De managerial grid kent de volgende twee assen:
A
taakgericht en outputgericht
B
mensgericht en taakgericht
C
outputgericht en taakvolwassen
D
teamgericht en individugericht

Slide 14 - Quizvraag

Lateraal denken is hetzelfde als:
A
brainstormen
B
ideeën ontwikkelen in dialoog
C
ideeën ontwikkelen in schrijfsessies
D
denken buiten kaders

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heet bij Blake en Mouton de stijl van leidinggeven waarbij er veel aandacht is voor de taak en weinig aandacht voor de menselijke aspecten van het werk?
A
Er is sprake van autoritair management.
B
Er is sprake van de stijl van de gulden middenweg.
C
Er is sprake van verschraald management.
D
Er is sprake van countryclubmanagement.

Slide 16 - Quizvraag

Volgens welke theorie is het uitgangspunt van de leidinggevende zijn algemene beeld van de medewerkers?
A
De human-relationsbenadering.
B
De X- en Y-theorie van McGregor.
C
Het scientific management.
D
De contingentietheorie.

Slide 17 - Quizvraag

Schein onderscheidt de volgende drie cultuurniveaus:
A
rituelen, helden en beleden waarden
B
omgangsvormen, waarden en normen
C
symbolen, charisma en regels
D
artefacten, beleden waarden en onderliggende waarden

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn artefacten?
A
Onderliggende waarden.
B
Basiswaarden.
C
Normen.
D
Uiterlijkheden.

Slide 19 - Quizvraag

Bij het UMC Utrecht werken onder andere hart- en kno-specialisten en internisten. In het UMC Utrecht is een lage samenwerkingsgraad en een hoge machtsspreiding. Van welk type organisatiecultuur van Handy is hier sprake?
A
Personencultuur.
B
Rolcultuur.
C
Taakcultuur.
D
Machtscultuur.

Slide 20 - Quizvraag