Lees de twee stellingen. Kies één stelling en bedenk TWEE argumenten waarom je het met die stelling eens kunt zijn.
1.
Dutchbatters zijn soldaten. Een soldaat moet altijd doen wat zijn officier zegt. De officieren zeiden dat de soldaten de Bosniërs niet mochten beschermen. De soldaten hadden dus gelijk dat ze niets deden. 2. Dutchbatters zijn ook mensen. Toen de Serviërs achtduizend mannen hadden mee genomen, hadden de Dutchbatters moeten ingrijpen, ook al mocht dat niet.