W6 - NE MC1: soorten werkwoorden

NE MC1
Soorten werkwoorden
zinsleer
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

NE MC1
Soorten werkwoorden
zinsleer

Slide 1 - Tekstslide

Ik bepaal of een werkwoord het hoofdwerkwoord of een hulpwerkwoord is (2.10).

Ik bepaal of het hoofdwerkwoord een koppelwerkwoord of een zelfstandig werkwoord is (2.10).

Slide 2 - Tekstslide

Wat kan je vertellen over de persoonsvorm en het onderwerp?

Slide 3 - Open vraag

De persoonsvorm
  • Ja/nee-vraag stellen - pv komt vooraan
  • pv = werkwoord (ww)
  • Kunnen er meerdere ww in een zin staan?
  • Kunnen er meerdere pv in een zin staan?

Slide 4 - Tekstslide

1 werkwoord in de zin
meerdere werkwoorden in de zin
Ik eet een appel.
De leerlingen maken de toets.
Volgende week gaan we samen naar school fietsen.
Wil je bij mij komen logeren?
Vanavond vieren we feest.
Jij komt morgen toch ook helpen?

Slide 5 - Sleepvraag

hoofdwerkwoord/hulpwerkwoord
  • hoofdwerkwoord = hww = het belangrijkste werkwoord dat de actie uitdrukt
  • hulpwerkwoord = huww = helpt het hww

Slide 6 - Tekstslide

hoofdwerkwoord/hulpwerkwoord
  • 1 ww in de zin: 
  • pv = hoofdwerkwoord (hww)
  • meerdere ww in de zin: 
  • pv = hulpwerkwoord (huww), 
  • andere ww huww en 1 hww

Slide 7 - Tekstslide

veel voorkomende huww: 
willen, worden, zijn, hebben, 
mogen, zullen, moeten, kunnen, ...

Slide 8 - Tekstslide

zin met meerdere
werkwoorden

Slide 9 - Woordweb

  • Werkwoorden aanduiden
  • hww? huww?

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het hoofdwerkwoord in deze zin:
Ik wil morgen naar Parijs vertrekken.
A
wil
B
vertrekken

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het hoofdwerkwoord in deze zin:
Hij kan zijn koffer moeilijk dragen.
A
dragen
B
kan

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het hoofdwerkwoord in deze zin:
Jullie zijn vroeg opgestaan voor de vlucht.
A
zijn
B
opgestaan

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het hoofdwerkwoord in deze zin:
Zij blijft tijdens de reis foto’s maken.
A
maken
B
blijft

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het hoofdwerkwoord in deze zin:
Wij probeerden vandaag de grens over te steken.
A
probeerden
B
over te steken

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het hoofdwerkwoord in deze zin:
Ik zal mijn familie aan het station ontmoeten.
A
ontmoeten
B
zal

Slide 16 - Quizvraag

De jagers willen een mammoet vangen.
timer
0:20
  • pv? o?
  • alle ww aanduiden
  • hww? huww?
DENK: Denk na over de vraagjes, zoek de antwoorden. => 20 seconden
DUO: Bespreek met je buur. => 20 seconden
DEEL: Coach duidt iemand aan om te antwoorden. Wees voorbereid.

Slide 17 - Tekstslide

Zij kan een speer heel ver werpen.
timer
0:20
  • pv? o?
  • alle ww aanduiden
  • hww? huww?

Slide 18 - Tekstslide

In de grot hebben zij vuur leren maken.
timer
0:20
  • pv? o?
  • alle ww aanduiden
  • hww? huww?

Slide 19 - Tekstslide

De vrouwen moeten de huiden drogen.
timer
0:20
  • pv? o?
  • alle ww aanduiden
  • hww? huww?

Slide 20 - Tekstslide

Voor het eten heeft de stam een dier gevangen.
timer
0:20
  • pv? o?
  • alle ww aanduiden
  • hww? huww?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord/koppelwerkwoord
  1. Zoek het hoofdwerkwoord in de zin.
  2. Bepaal of het een zww of kww is. 

Slide 23 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord/koppelwerkwoord
  1. Zoek het hoofdwerkwoord in de zin.
  2. Bepaal of het een zww of kww is. 
koppelwerkwoorden = zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
==> ZWoBBeLS

Slide 24 - Tekstslide

De hond blaft luid in de tuin.

A
hww = zww
B
hww = kww

Slide 25 - Quizvraag

De bloemen in de vaas ruiken heerlijk.

A
hww = zww
B
hww = kww

Slide 26 - Quizvraag

Het boek op de tafel lijkt interessant.

A
hww = zww
B
hww = kww

Slide 27 - Quizvraag

Het heeft de voorbije week amper gesneeuwd.

A
hww = zww
B
hww = kww

Slide 28 - Quizvraag

Felix is de hele week ziek geweest.

A
hww = zww
B
hww = kww

Slide 29 - Quizvraag

Hoe goed ben jij mee met de les?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 30 - Poll

Exit ticket

Slide 31 - Tekstslide