K2 Herhaling Chapter 2 - test prep

Chapter 2 - Health
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Chapter 2 - Health

Slide 1 - Tekstslide

Chapter 2 - Health
  • Vocabulary
  • Stones
  • Grammar: past simple vs past continuous
  • Irregular verbs 

Slide 2 - Tekstslide

GRAMMAR
PAST SIMPLE VS PAST CONTINUOUS
(dit gaan om het verleden dus je onregelmatige werkwoorden kennen is slim ;))

Slide 3 - Tekstslide

PAST SIMPLE
Je gebruikt de past simple als je wilt zeggen dat iets in het verleden gebeurde en nu afgelopen is. Een kort moment uit het verleden.
Er staat vaak een tijd in de zin.

1. Miss Snijders fell in the snow on Sunday.
2. The man walked to work last week.

Slide 4 - Tekstslide

PAST SIMPLE
ww + -ed

Onregelmatig werkwoord (2e rijtje)

He cleaned the house yesterday.
She did the dishes.

Slide 5 - Tekstslide

How do you make the PAST SIMPLE?
A
ww + -ed
B
ww + -ed or 2e rijtje
C
ww + -s
D
ww + -ing

Slide 6 - Quizvraag

Why do you use the PAST SIMPLE?
A
het is de toekomst
B
het gaat over wat er nu gebeurt
C
het is gebeurt in het verleden en nu afgerond
D
het is in het verleden, maar nu nog steeds

Slide 7 - Quizvraag

PAST CONTINUOUS
Je gebruikt de 'past continuous' als je wilt zeggen dat iets aan de gang was in de verleden tijd (vandaar 'continuous')

1. Miss Snijders was teaching online, when the doorbell rang.
2. When the teacher explained the grammar, the students of K2 were listening.

Slide 8 - Tekstslide

PAST CONTINUOUS
was/were + werkwoord + -ing
I was doing
you were talking
he/she/it was walking
we were typing
you were listening
they were sleeping

Slide 9 - Tekstslide

How do you make the
PAST CONTINUOUS?
A
ww + -ed
B
ww + -ed or 2e rijtje
C
am/is/are + ww + -ing
D
was/were + ww + -ing

Slide 10 - Quizvraag

Why do you use the
PAST CONTINUOUS?
A
het is de toekomst
B
het gaat over wat er nu gebeurt
C
het is gebeurt in het verleden en nu afgerond
D
het is in het verleden een tijdje aan de gang

Slide 11 - Quizvraag

PAST SIMPLE VS PAST CONTINUOUS
Als ze samen in een zin staan dan:
geeft de PAST SIMPLE de korten durende actie aan
geeft de PAST CONTINUOUS de langer durende actie aan

De PS "onderbreekt" de PC.


Slide 12 - Tekstslide

PAST SIMPLE VS PAST CONTINUOUS
geeft de PAST SIMPLE de korten durende actie aan
geeft de PAST CONTINUOUS de langer durende actie aan
                   De PS "onderbreekt" de PC.
I was taking a shower, when my phone rang.
They were playing football, when it started to rain.
My mom yelled, when I was following an online lesson.
My car broke down, when I was driving to school.


Slide 13 - Tekstslide

LETS DO A QUIZ!

Slide 14 - Tekstslide

GRAMMAR
PAST SIMPLE VS PAST CONTINUOUS

Slide 15 - Tekstslide

When I was making dinner, my friend called.
A
Correct
B
Wrong

Slide 16 - Quizvraag

When she walked home, she was falling down.
A
Correct
B
Wrong

Slide 17 - Quizvraag

When he were taking a shower, it started to rain.
A
Correct
B
Wrong

Slide 18 - Quizvraag

My mom was making dinner, when my dad ...(come) home.
A
come
B
came
C
was coming
D
were coming

Slide 19 - Quizvraag

My sister ... (walk) in, while I was making my homework
A
walks
B
walked
C
was walking
D
were walking

Slide 20 - Quizvraag

While my teacher ... (explain) the grammar, I listened.
A
explains
B
explained
C
was explaining
D
were explaning

Slide 21 - Quizvraag

I ... (walk) outside, when suddenly I ... (think) about it.
A
was walking / thought
B
were walking / thought
C
walked / was thinking
D
walked / thought

Slide 22 - Quizvraag

My teacher ... (called) me, while I ... (play) a videogame.
A
was calling/ played
B
were calling/ played
C
called/ was playing
D
called/ were playing

Slide 23 - Quizvraag

My coach ... (yell) at me, when I ... (run) too slowly.
A
was yelling/ ran
B
were yelling/ ran
C
yelled/ running
D
yelled/ was running

Slide 24 - Quizvraag

While I ...(go) downstairs, I ... (fall) off the stairs.
A
was going/ fell
B
were going/ fell
C
went/ was falling
D
went/ were falling

Slide 25 - Quizvraag

VOCABULARY

Slide 26 - Tekstslide


A
dentist
B
doctor
C
X-ray
D
appointment

Slide 27 - Quizvraag


A
ankle
B
toothache
C
headache
D
sore throat

Slide 28 - Quizvraag


A
to feel dizzy
B
swollen
C
ice pack
D
sore throat

Slide 29 - Quizvraag


A
pan
B
sink
C
vegetables
D
float

Slide 30 - Quizvraag


A
explain
B
encourage
C
choose
D
research

Slide 31 - Quizvraag

Write in English:
proeven

Slide 32 - Open vraag

Write in English:
ontbijt

Slide 33 - Open vraag

Write in English:
spieren

Slide 34 - Open vraag

Write in English:
moe

Slide 35 - Open vraag

Write in English:
loopneus

Slide 36 - Open vraag

cough
faint
throw up
hurt
have a fever
pijn doen
over-geven
koorts hebben
flauw vallen
hoesten

Slide 37 - Sleepvraag

STONES

Slide 38 - Tekstslide

How are you doing?
A
Hoe gaat het met je?
B
Wat ben je aan het doen?

Slide 39 - Quizvraag

You look a bit pale.
A
Je ziet er ziek uit.
B
Je ziet er wat bleek uit.

Slide 40 - Quizvraag

Don't worry.
A
Je moet je zorgen maken.
B
Maak je geen zorgen.

Slide 41 - Quizvraag

I think you have to see your doctor.
A
Ik denk dat je naar je dokter moet.
B
Ik denk niet dat je naar je dokter moet.

Slide 42 - Quizvraag

Ze heeft me wat medicijnen voor mijn allergie gegeven.
A
She gave me some medicine for my allergy.
B
She gave me some treatment for my fainting.

Slide 43 - Quizvraag

Ze heeft me wat medicijnen voor mijn allergie gegeven.
A
He examined me, but he couldn't find anything.
B
He didn't examine me, because nothing was wrong.

Slide 44 - Quizvraag

I heb verschrikkelijke hoofdpijn.
A
I have a terrible toothache.
B
I have a terrible headache.

Slide 45 - Quizvraag

Wat was je aan het doen toen je ziek werd?
A
What were you doing when you felt sick?
B
what did you do when you were feeling sick?

Slide 46 - Quizvraag

last one:
Hou vol, het komt goed.
A
Hang in there, it will be fine.
B
Keep going, don't stress.

Slide 47 - Quizvraag

Ik ben goed voorbereid voor de toets.
A
Yes
B
No

Slide 48 - Quizvraag

Ik heb nog vragen.
A
Yes
B
No

Slide 49 - Quizvraag

Dit cijfer geef ik mijzelf voor hoe goed ik het al ken. (0 = heel slecht/ 10 = heel goed)
010

Slide 50 - Poll