In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
H5 Lezen - functiewoorden
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Ik kan/weet:
de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden.
functies van delen van de tekst benoemen.
Slide 2 - Tekstslide
H5 lezen antwoorden startopdracht en opdracht 1 (hw)
startopdracht
1. (verminderen) van plastic afval in zee
2. B
3. B
opdracht 1
tekst 2: B probleemstelling
tekst 3: A aanbeveling
tekst 4: E verklaring
tekst 5: D uitwerking
Slide 3 - Tekstslide
Functiewoorden
Slide 4 - Tekstslide
elke stelling een eigen functie
Slide 5 - Tekstslide
Elke stelling een functie
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.
Slide 6 - Tekstslide
Elke stelling een functie
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.
Slide 7 - Tekstslide
Elke alinea een functie
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.
Slide 8 - Tekstslide
elke alinea een functie
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.
Verschijnselen en verklaringen kunnen functies zijn alinea's. Je verwacht ze op verschillende plekken. De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Oefenen
Op de volgende dia's zie je tekst staan. Zoek het functiewoord dat je aan die tekst zou kunnen hangen.
Slide 12 - Tekstslide
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote
Slide 13 - Quizvraag
Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring
Slide 14 - Quizvraag
De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde
Slide 15 - Quizvraag
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding
Slide 16 - Quizvraag
Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie
Slide 17 - Quizvraag
Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie
Slide 18 - Quizvraag
Meer oefenen
Op de volgende slide vind je een link naar Cambiumned om nog meer te oefenen met functiewoorden.