PAT 14 GHZ Syndromen aangeboren stoornissen

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgendeMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Een syndroom wordt vaak vernoemd naar de eerste mens die de ziekte krijgt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Er zijn veel verschillende syndromen, schrijf op welke je onthouden hebt.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Bij het Cornelia de Lange syndroom komt dit voor bij ........
A
1 : 25000
B
1 : 28000
C
1 : 30000
D
1 : 32000

Slide 10 - Quizvraag

Welke mate van beperking heeft een persoon met het Syndroom van Cornelia de Lange
A
Licht tot matig verstandelijk beperkt.
B
Matig tot ernstig verstandelijk beperkt.
C
Ernstig tot zeer ernstig verstandelijk beperkt.
D
Zeer ernstig verstandelijk beperkt.

Slide 11 - Quizvraag

Welke kenmerken horen niet bij het Syndroom van Cornelia de Lange
A
Hartafwijkingen
B
Hypertrofie
C
Overmatig lichaamsbeharing
D
Spasme

Slide 12 - Quizvraag

NOOT: In de PP is deze Engelse talige video opgenomen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

5

Slide 17 - Video

00:23
Hoeveel chromosomen heeft het menselijk lichaam?
A
22
B
24
C
44
D
46

Slide 18 - Quizvraag

01:14
Beschrijf in eigen woorden wat een trisomie is.

Slide 19 - Open vraag

01:22
Een trisomie kan ontstaat door de een verkeerde delen bij de
A
Bij de man
B
Bij de vrouw
C
Zowel bij de man als de vrouw

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Welke mate van beperking heeft een persoon met het Syndroom Down
A
Licht tot ernstig verstandelijk beperkt.
B
Licht tot matig verstandelijk beperkt.
C
Matig tot zeer ernstig verstandelijk beperkt.
D
Licht tot zeer ernstig verstandelijk beperkt.

Slide 22 - Quizvraag

01:49
Bij wie ontstaat meestal de trisomie?
A
Bij de moeder
B
Bij de vader
C
Allebei even vaak

Slide 23 - Quizvraag

02:10
Wat is een risico voor het krijgen van een kindje met het Down Syndroom?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Welke afwijking komt specifiek voor bij de man?
A
Syndroom van Down
B
Syndroom van Cornelia de Lange
C
Syndroom van Klinefelter
D
Syndroom van Turner

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

6

Slide 32 - Video

00:57
Waar hebben mensen met autisme moeite mee?

Slide 33 - Open vraag

01:15
Welke vormen komen het meeste voor bij Autisme?

Slide 34 - Open vraag

01:40
Welke communicatie problemen ontstaan er door autisme?

Slide 35 - Open vraag

01:57
Wat ontbreekt er in de communicatie en hoe verloopt het contact?

Slide 36 - Open vraag

02:17
Wat kan iemand met autisme moeilijk inschatten?

Slide 37 - Open vraag

02:35
Iemand met autisme vertoont vaak regide gedrag.
Wat helpt niet om niet in paniek te raken?
A
Direct actie
B
Houvast
C
Structuur
D
Veiligheid

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide

Met welk probleem kan iemand met autisme niet goed omgaan?
A
emoties onderscheiden
B
goed plannen
C
omgaan met onverwachte veranderingen
D
structuur hebben

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide