Bijles M2: 23 juni 2021 (H1, 2 en 4 lezen)

Quiz!

  • Je kent het verschil tussen een onderwerp en een deelonderwerp van een tekst.
  • Je kent de begrippen zoekend lezen, verkennend lezen en precies lezen.
  • Je kan feiten en meningen onderscheiden.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Quiz!

  • Je kent het verschil tussen een onderwerp en een deelonderwerp van een tekst.
  • Je kent de begrippen zoekend lezen, verkennend lezen en precies lezen.
  • Je kan feiten en meningen onderscheiden.

Slide 1 - Tekstslide

In welke drie onderdelen is een tekst verdeeld?

Slide 2 - Open vraag

Het onderwerp van de tekst noteer je in:
A
Een paar woorden.
B
Een hele zin.
C
In twee of meer zinnen.

Slide 3 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 4 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een deelonderwerp?

Slide 6 - Open vraag

Bij zoekend lezen, lees je de tekst:
A
Helemaal
B
Voor de helft
C
Een klein beetje

Slide 7 - Quizvraag

Bij precies lezen, lees je de tekst:
A
Helemaal
B
Voor de helft
C
Nog niet

Slide 8 - Quizvraag

Een kenmerk van zoekend lezen is:
A
Je kijkt naar een bepaalde vraag.
B
Je leest de kernzinnen.
C
Je leest de tekst .

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het doel van dit krantenartikel?
A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Instrueren/uitleggen
D
Overtuigen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het doel van dit aanplakbiljet?
A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Amuseren
D
Instrueren/uitleggen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het doel van dit recept?
A
Informeren
B
Overhalen/activeren
C
Amuseren
D
Instrueren/uitleg geven

Slide 12 - Quizvraag

De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
DOEL?
A
overhalen/activeren
B
amuseren
C
instrueren/uitleggen
D
overtuigen

Slide 13 - Quizvraag

De schrijver wil zijn mening geven.
DOEL?
A
instrueren/uitleggen
B
overtuigen
C
informeren
D
overhalen/activeren

Slide 14 - Quizvraag

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste zin van alinea 2?
A
Het slotevenement van Dance4Life was afgelopen zaterdag in Ahoy, Rotterdam.
B
Als beloning voor hun inzet mochten tienduizend leerlingen naar dit evenement komen.
C
Hier dansten zij met jongeren uit 26 landen tegelijk tegen aids en hiv.
D
De jongeren werden per satelliet met elkaar verbonden.

Slide 16 - Quizvraag


A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren /uitleggen
D
Activeren

Slide 17 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?
De meeste auto's zijn zilverkleurig
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?
Ten eerste omdat het gevaarlijk is.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quizvraag

Vorige week hebben jullie de tekstverbanden mét signaalwoorden opgeschreven. Noem vier tekstverbanden!

Slide 21 - Open vraag

Noem een signaalwoord dat past bij een toelichtend verband

Slide 22 - Open vraag

Noem een signaalwoord dat past bij een opsommend verband

Slide 23 - Open vraag

Noem een signaalwoord dat past bij een tegenstellend verband

Slide 24 - Open vraag

Noem een signaalwoord dat past bij een voorwaardelijk verband

Slide 25 - Open vraag

Waaraan kan je zien voor welk publiek een tekst is bedoeld?
A
foto's en illustraties
B
bron
C
onderwerp, bron en taalgebruik
D
taalgebruik

Slide 26 - Quizvraag

Lekker bezig geweest!
Waar heb je een vraag over? Pak je boek, lees de theorie (groene tekst) en maak enkele oefenopdrachten

Slide 27 - Tekstslide