AG5 10.5 Gaschromatografie

Gaschromatografie
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Gaschromatografie

Slide 1 - Tekstslide

Gaschromatografie wordt vaak als kwalitatieve analysemethode gebruikt. Wat wordt hiermee bedoeld?
A
methode om te analyseren welke stoffen er zich in een monster bevinden
B
methode om te analyseren wat de hoeveelheid is van elke stof in een monster
C
methode om te analyseren welke stoffen en hoeveel van deze stoffen er zich in een monster bevinden
D
ik heb echt geen flauw idee

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Video

N.a.v. het filmpje van zojuist: Was het een zuivere stof of een mengsel?
A
Het was een zuivere stof
B
Het was een mengsel

Slide 4 - Quizvraag

druk op het luidsprekertje voor toelichting

Slide 5 - Tekstslide

Hoe lang het duurt voordat moleculen van een stof 'elueren' (uit de kolom bij de detector komen) hangt af van...(meerdere antwoorden mogelijk)
A
de moleculen van de stof zelf
B
de stationaire fase
C
de temperatuur in de oven
D
het debiet (stroomsnelheid in mL/s) van het draaggas

Slide 6 - Quizvraag

Hier zie je nogmaals het principe van gaschromatografie uitgelegd. Het monster is een mengsel van een witte stof en een zwarte stof. Aan de wand van de hele kolom zit de stationaire fase (bruin). De witte stof hecht minder goed aan de stationaire fase dan de zwarte stof. De witte stof komt dus als eerst bij de detector aan. Ook de zwarte stof 'elueert', want de temperatuur is dusdanig hoog dat geen stof blijft plakken.

Slide 7 - Tekstslide

druk op het luidsprekertje voor toelichting

Slide 8 - Tekstslide

De retentietijd is de tijd...
A
die het draaggas er over doet om van de injector bij de detector te komen
B
die de stationaire fase er over doet om van de injector bij de detector te komen
C
die de moleculen van stof X in het monster er over doen om van de injector bij de detector te komen
D
die verstrijkt van het begin tot het eind van een kwalitatieve analyse middels gaschromatografie

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Wanneer de stationaire fase 'apolair' (een hydrofobe stof) is...(meerdere antwoorden mogelijk)
A
heeft een stof die bestaat uit apolaire moleculen een grotere retentietijd dan een stof die bestaat uit polaire moleculen
B
heeft een stof die bestaat uit polaire moleculen een grotere retentietijd dan een stof die bestaat uit apolaire moleculen
C
bereikt een hydrofobe stof eerder de detector dan een hydrofiele stof
D
bereikt een hydrofiele stof eerder de detector dan een hydrofobe stof

Slide 11 - Quizvraag

De moleculen van welke stoffen hebben een dipoolmoment (zijn dus dipoolmoleculen?) (meerdere antwoorden mogelijk)
A
chloormethaan
B
dichloormethaan
C
trichloormethaan
D
tetrachloormethaan

Slide 12 - Quizvraag

druk op het luidsprekertje voor toelichting

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer je gaschromatografie als kwantitatieve analysemethode toepast
A
gebruik je de hoogtes van de pieken
B
gebruik je de breedtes van de pieken
C
gebruik je de oppervlaktes onder de pieken
D
gebruik je de plaatsen (retentietijden) van de pieken

Slide 14 - Quizvraag

Verwerken
Heb je opdr. 30 en 31 (blz. 86, 87) nog niet gemaakt? Doe dat nu alsnog.

Heb je opdr. 30 en 31 wel al gemaakt, kijk dan naar de opdrachten op de slides hierna.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Welk van de chromatogrammen is verkregen na de tweede analyse?
A
chromatogram A
B
chromatogram B
C
chromatogram C
D
chromatogram D

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

1. Is het korreltje gehydrateerd silica polair of apolair?

2. Is de stationaire fase van korreltjes gehydrateerd silica
geschikt voor de scheiding van polaire stoffen of voor apolaire stoffen?
A
1. polair 2. polaire stoffen
B
1. polair 2. apolaire stoffen
C
1. apolair 2. polaire stoffen
D
1. apolair 2. apolaire stoffen

Slide 20 - Quizvraag

Afsluiting:
noteer hier 5 begrippen die je hebt geleerd over gaschromatografie

Slide 21 - Open vraag

Afsluiting:
Welke vraag/vragen heb je nog?

Slide 22 - Open vraag