Grammar Period 2 Big Game

Wired, Period 2
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wired, Period 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar doelen Period 2
Je kent de present simple
Je kent de present continuous
Je kent de persoonlijke voornaamwoorden
Je kent de bezittelijke voornaamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple uitleg
Wanneer iets vaak of regelmatig gebeurt ( hobby's, gewoonten )
Wanneer iets een feit is.​
.
Examples (voorbeelden):​
I walk the dog every morning. (gewoonte)​
Water boils at 100 degrees Celsius. (feit)​

Signal words (signaalwoorden): 
Always, sometimes, (n)ever, usually, seldom, often, on Mondays, every Saturday, on the weekend, etc.​

Hoe:
hele werkwoord gebruiken of hele werkwoord + s ( = SHIT regel )

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous uitleg
Wanneer iets op dit moment een tijdje bezig is

Examples (voorbeelden):​
I am walking home from school
She is listening to music

Signal words (signaalwoorden):
Right now, at the moment, look!, listen!, now etc...

Hoe:
am/are/is + werkwoord + ing


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple & Present continuous is:
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
SHIT-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is Living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He walks to school.

Slide 9 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


3.1 Present Continuous
Wanneer gebruik je de Present Continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous:
A
We are eating lunch at the cafeteria.
B
They have eaten lunch at the cafeteria before.
C
She ate lunch at the cafeteria.
D
He has eaten lunch at the cafeteria.

Slide 12 - Quizvraag

Present continuous
1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.
2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.
3. irritatie aan te geven
Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing
Susanne is singing right now
Present continuous:
Wat is de regel van de present continuous?
A
ww + - ed
B
shit = bij she/he/it : ww +-(e)s
C
vorm van to be + ww+-ing

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous
A
David works every day.
B
David is taking a shower at the moment.
C
David has lost his keys
D
David lost his keys.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

POSSESSIVE PRONOUNS 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive pronoun
met znw
zonder znw
Mijn
my
mine
jouw
your
yours
zijn
his
his
haar
her
hers
zijn/haar
its
-
onze
our
ours
jullie
your
yours
hun
their
theirs
Possessive pronoun

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pick the right personal pronoun:
... are friends.
A
We
B
I
C
He
D
They

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct personal pronoun:

_____ is from London. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What are examples of personal pronouns?
A
I, you, mine
B
We, us, ours
C
He, she, they
D
Their, mine, you

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste personal pronoun

Tom is really nice. Do you like _____ as well?
A
her
B
him
C
us
D
them

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What are examples of possessive pronouns?
A
My, our, yours
B
I, we, his
C
Me, us, it
D
His, hers, they

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

possessive pronouns
These bikes are ..... .
A
we
B
us
C
our
D
ours

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

possessive pronouns
That's not your book, it's .....
A
me
B
my
C
mine
D
she

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Possessive pronouns:
This is Amy, she's a friend of ...... .
A
me
B
your
C
mine
D
my

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the correct possessive pronoun:
Is this ... umbrella?
A
your
B
yours
C
hers
D
them

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies