oefenen met spelling, grammatica en interpunctie M/E7

Waar zijn 2 woorden goed gespeld?
Hier volgen 5 vragen over. 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Waar zijn 2 woorden goed gespeld?
Hier volgen 5 vragen over. 

Slide 1 - Tekstslide

21.
A
kijzer, paleis
B
keizer, palijs
C
keizer, paleis
D
keiser, palleis

Slide 2 - Quizvraag

22.
A
ommogelijk, artiest
B
onmogelijk, artiest
C
onmogelijk, arttiest
D
onmogellijk, attiest

Slide 3 - Quizvraag

23.
A
minuuten, eeuwigheid
B
minnuten, eewigheid
C
minuten, eeuiwigheid
D
minuten, eeuwigheid

Slide 4 - Quizvraag

24.
A
tempheratuur, kliemaat
B
temperatuur, klimaat
C
themeperatuur, klimaat
D
temperatuur, klihmaat

Slide 5 - Quizvraag

25.
A
beroemdste, schilderij
B
beroemtste, schildderij
C
beroemste, schilderij
D
beroemdste, schilderei

Slide 6 - Quizvraag

Grammatica
Lees heel goed wat je per vraag moet doen. Het zijn 5 vragen.

Slide 7 - Tekstslide

26. Waar zie je een voegwoord?
A
thee
B
maar
C
lieten
D
beide

Slide 8 - Quizvraag

27. Welk van deze woorden is een TELWOORD?

Maar WEINIG KINDEREN VONDEN de LES over SPINNEN leuk.
A
weinig
B
kinderen
C
les
D
spinnen

Slide 9 - Quizvraag

28. Waar zie je 2 ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN?
A
feestdag, opgeschort
B
feestdag, meester
C
feestdag, zwarte
D
zwarte, rode

Slide 10 - Quizvraag

29. Wat is het WERKWOORDELIJK GEZEGDE in de volgende zin?
Die oude kast zou zeker een nieuw verfje kunnen gebruiken.
A
kunnen gebruiken
B
zou kunnen gebruiken
C
zou gebruiken
D
zou kunnen

Slide 11 - Quizvraag

30. In welke zin is SCHERPEN de persoonsvorm?
A
Ik ga mijn potlood scherpen met een puntenslijper.
B
Je kunt hier je messen scherpen.
C
De leerkrachten van alle scholen scherpen de regels.
D
Met een puntenslijper wil ik mijn potlood scherpen.

Slide 12 - Quizvraag

Interpunctie
De volgende 5 vragen gaan over leestekens. Waar zet je de komma, punt, vraagteken etc. goed in? 

Slide 13 - Tekstslide

31. Welk leesteken moet er worden gezet achter BENT?
Wat ga jij doen als je vrij BENT Ik ga naar het zwembad.
A
een punt (.)
B
een vraagteken (?)
C
een uitroepteken (!)

Slide 14 - Quizvraag

32. Achter welk woord moet er een komma (,) worden gezet?
Roos HOUDT van KNUTSELEN TEKENEN en SCHILDEREN.
A
knutselen
B
houdt
C
schilderen
D
tekenen

Slide 15 - Quizvraag

33. Ik welke zin staan de aanhalingsteken ('...') goed?
A
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
B
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
C
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.
D
Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

Slide 16 - Quizvraag

34. In welke zin staan de KOMMA'S (,) goed?
A
We kunnen gaan schaatsen, skiën, langlaufen, of snowboarden.
B
We kunnen gaan schaatsen skiën, langlaufen of snowboarden.
C
We kunnen gaan schaatsen, skiën, langlaufen of snowboarden.
D
We kunnen gaan, schaatsen, skiën, langlaufen of snowboarden.

Slide 17 - Quizvraag

35. Waar staan de HOOFDLETTERS goed?
A
We gaan op vakantie naar het Zuiden van Spanje.
B
we gaan op vakantie naar het zuiden van spanje.
C
We gaan op vakantie naar het zuiden van Spanje.
D
We gaan op vakantie naar het Zuiden van spanje.

Slide 18 - Quizvraag