Licht en beeld T3

Licht en beeld
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2,3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Licht en beeld

Slide 1 - Tekstslide

Spiegelbeelden

Slide 2 - Tekstslide

Randstralen
het volgende plaatje geeft goed weer hoe randstralen getekend moeten worden vanaf een lichtbron die alle richtingen op schijnt.


Slide 3 - Tekstslide

Bekijk het plaatje goed, let op de randstralen!
















(Naskpastoor)

Slide 4 - Tekstslide

Bekijk de filmpjes over het tekenen van schaduw bij één puntbron, twee puntbronnen en een tl-balk.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

hoe heet het lichtere gedeelte van een schaduw?
A
kernschaduw
B
halfschaduw

Slide 8 - Quizvraag

Spiegelbeeld
Spiegelbeeld is een virtueel beeld. 

Dit betekent dat het beeld niet echt is. 

Virtueel= niet echt

Slide 9 - Tekstslide

Regels bij het tekenen van een spiegelbeeld

beeld achter de spiegel = virtueel beeld
afstand van voorwerp voor de spiegel = voorwerpsafstand
afstand virtueel beeld achter de spiegel = beeldafstand
voorwerpsafstand = beeldafstand
oftewel:
v = b

Slide 10 - Tekstslide

Regels bij het tekenen van een spiegelbeeld

alle lijnen achter de spiegel worden gestippeld getekend, net zoals bij wiskunde! Tenslotte is dit geen echt beeld.

het licht komt niet vanaf het beeld maar vanaf het voorwerp.
let dus op hoe je de pijlen tekend!

Slide 11 - Tekstslide

Spiegelwet
Bekijk volgende het filmpje over het tekenen bij de spiegelwet

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Hoe teken je het gezichtsveld van een spiegel?

Slide 14 - Tekstslide

Spiegelen (I)
Bij een vlakke spiegel geldt:
Het voorwerp (v) en beeld (b) zijn:
  • op gelijke afstand van de spiegel.
  • op één lijn die loodrecht op de spiegel staat.
  • even groot.
  • het beeld virtueel is: achter de spiegel bevindt zich geen voorwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Een virtueel beeld v.e. kaars zien.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

lees volgende 2 uitspraken:
1. een voorwerp en zijn spiegelbeeld liggen op verschillende afstanden van een vlakke spiegel
2. bij terugkaatsing tegen een vlakke spiegel is de hoek van inval altijd gelijk aan de hoek van terugkaatsing
A
1 en 2 zijn beide juist
B
alleen 1 is juist
C
alleen 2 is juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Spectrum

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Lenzen

Slide 21 - Tekstslide

Lenzen
voorbeelden:
bril
in fototoestel
vergrootglas
lens in oog
lens op oog

Slide 22 - Tekstslide

Brandpunt = F
brandpuntsafstand = f

Slide 23 - Tekstslide

Lenzen
Bolle lens:
  • positive lens
  • convergerende werking (lichtstralen worden naar elkaar                toe gebogen)
  • hoe sterker de lens (hoe boller de lens is) , hoe sterker de              convergerende  werking: het brandpunt (F) komt dichter bij          de lens te  liggen

Slide 24 - Tekstslide

verschil in sterkte bolle lenzen

Slide 25 - Tekstslide

Lenzen
Holle lens:
  • negatieve lens
  • divergerende werking (lichtstralen worden uit elkaar                         gebogen
  • hoe sterker de lens, hoe verder de lichtstralen uit elkaar                  gebogen worden

Slide 26 - Tekstslide

Oefenen met tekenen van een beeld gemaakt met een positieve lens

Slide 27 - Tekstslide

Oefenen met tekenen van een beeld gemaakt met een positieve lens
Tekenregels:
De stralen vanaf de uiteinden van het voorwerp tekenen
  1. de straal midden door de lens gaat in de zelfde richting  verder.
  2. de straal loodrecht op de lens (evenwijdig aan de hoofdas)  gaat door het        brandpunt
  3. de straal door het brandpunt voor de lens gaat na de lens evenwijdig aan        de hoofdas verder.
  4. het beeld ontstaat daar waar de drie stralen elkaar kruisen.

Slide 28 - Tekstslide

Tekenen van beeld bij een positieve lens

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Brillen en contactlenzen

Slide 31 - Tekstslide

Werking van het oog

Slide 32 - Tekstslide

Het oog
invallende lichtstraal in het oog:
passeert eerst hoornvlies
dan door pupil (zwarte gat midden in iris)
vervolgens door lens (positief)
lens en hoornvlies samen zorgen voor beeld op netvlies.

Slide 33 - Tekstslide

iris en pupil
hoe meer licht er op het oog valt, hoe kleiner de pupil is. 
dit om netvlies te bechermen, te veel licht zorgt voor beschadiging van netvlies.

rode ogen bij foto maken: dit zijn de bloedvaten achter het netvlies. 
dubbele flits: bij eerste verkleind de iris, foto wordt gemaakt bij tweede flits

Slide 34 - Tekstslide

accomoderen
beeld moet precies op netvlies komen om scherp te zien

voorwerp dichtbij: ooglens wordt boller = sterkere werking = beeld op netvlies

voorwerp verder weg = minder sterke werking = beeld op netvlies

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

positieve (bolle) lens voor het oog

Slide 38 - Tekstslide

negatieve (holle) lens voor het oog

Slide 39 - Tekstslide

lenssterkte bepalen
  • als een bril nodig is met eerst de sterkte ervan worden                    bepaald.
  • brandpuntsafstand bepaald deze sterkte.
  • hoe kleiner de brandpuntsafstand hoe sterker de lens.
  • sterkte wordt weergegeven in dioptrie (dpt)

Slide 40 - Tekstslide

berekenen lenssterkte:

Slide 41 - Tekstslide

Sterkte van je bril

Slide 42 - Tekstslide

hoe afwijkingen verhelpen?
  • bril of contactlenzen
  • oog laten laseren: er wordt een klein beetje van je                               hoornvlies m.b.v. laserstralen verdampt. hoorvlies wordt                 hierdoor minder bol. werking van hoornvlies en ooglens                 samen is minder sterk. je kunt weer scherp zien

Slide 43 - Tekstslide


A
De bolle lenzen zijn 1, 2 en 4
B
De bolle lenzen zijn 3, 5 en 6
C
De bolle lenzen zijn 1 en 4
D
De bolle lenzen zijn 2, 3, 5 en 6

Slide 44 - Quizvraag

Hoe kunnen we een bijziend oog corrigeren?
A
bolle lenzen met positieve sterkte
B
M.b.v. een bril of lenzen met negatieve sterkte

Slide 45 - Quizvraag

Welke lens is positief?
A
A
B
B
C
E
D
Geen van de genoemde lenzen is positief

Slide 46 - Quizvraag

Hoe kunnen we een verziend oog corrigeren?
A
bolle lenzen dus met een positieve sterkte
B
Holle lenzen dus met een negatieve sterkte

Slide 47 - Quizvraag

Als je een leesbril nodig hebt, dan zijn de lenzen
A
negatief
B
positief
C
negatief en positief

Slide 48 - Quizvraag