Grammatica t/m lijdend voorwerp

Grammatica zinsdelen
Blz. 25+ Blz 67 + Blz. 109
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen
Blz. 25+ Blz 67 + Blz. 109

Slide 1 - Tekstslide

Planning
• Wat leren we vandaag?
• Opdrachtje
• Herhaling theorie + nieuwe theorie
• Nakijken
• Maken van de opdrachten(blz. 109)

Slide 2 - Tekstslide

Wat leren we?
  • Grammaticatekens
  • persoonsvorm
  • onderwerp
  • werkwoordelijk gezegde
  • lijdend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. Een persoonsvorm behoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde.

Slide 14 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde
Woorden als 'te' en 'aan het' horen bij het wwg, als deze woordjes voor een werkwoord staan.
bijv. Lucky Luke zat een sigaretje te draaien.
wwg: Zat te draaien
bijv. VWO 1 is het spelletje 'Galgje' aan het spelen.
wwg: is aan het spelen.

Slide 15 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde
Soms is een werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking.
bijv. Hij is met de noorderzon vertrokken.
wwg: is met de noorderzon vertrokken. 

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Scheidbare werkwoorden zoals: nakijken, opletten behoren ook tot het werkwoordelijk gezegde.
Dat ziet er als volgt uit:
De docente kijkt de toetsen na.
PV:kijkt.
WG: kijkt na

Slide 17 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp komt voor in zinnen waarin iets/iemand iets 'overkomt' dus als het ware 'lijdt'. 
Vind je door de vraag te stellen
'Wat/wie+ werkwoordelijk gezegde + onderwerp. 

TIP: HET LIJDEND VOORWERP BEGINT NOOIT MET EEN VOORZETSEL!!!!

Slide 18 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden.
Wederkerende werkwoorden(me, je, zich, ons): Dit zijn woordjes die verplicht vast zitten aan een werkwoord. Zo krijg je woorden(combinaties) als 
'zich schamen' en 'zich vergissen'. Je kunt namelijk niet een ander schamen of vergissen. 


Slide 19 - Tekstslide

Toevallig wederkerende werkwoorden
Er zijn ook wederkerende werkwoorden die er toevallig staan. Bij deze werkwoorden hoort nameiljk niet altijd een wederkerend voornaamwoord. 
Bijv. 'zich wassen' en 'zich vermaken'. Je kunt jezelf wassen, maar ook iemand anders of een ding. 

Slide 20 - Tekstslide

Lijdend voorwerp en de wederkende werkwoorden
Bij een verplicht wederkerend voornaamwoord(zich schamen) dan moe het woordje 'zich' bij het werkwoordelijk gezegde.
Bijv. 'Achteraf schaamden wij ons voor onze opmerkingen. 
-->wwg: schaamden ons


Slide 21 - Tekstslide

Lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Bij een toevallig wederkerend werkwoord dan moet het woordje 'zich' bij het lijdend voorwerp.

Bijv. In de bergen was ik me 's morgens met water uit een bergbeekje. 
wwg: was
lv: me. (geeft immers antwoord op wie/wat was ik?)

Slide 22 - Tekstslide

Maken(blz 109)
  • Opdracht 1. (helemaal)
  • Opdracht 2( 1t/m 6).
  • Opdracht 3.( 1 t/m 6)
  • Opdracht 4 helemaal. 

Slide 23 - Tekstslide