Bijvoeglijk naamwoord

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Grammatica

Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.

Bedenk zelf een lw, zelfst. nw. en bijvoeglijk nw.: bv. het dikke boek.

Jan heeft een nieuwe auto gekocht.

1. auto is bijvoeglijk naamwoord
2. Jan is bijvoeglijk naamwoord
3. nieuwe is bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord:
Mijn oom ging naar een goede dokter.

1. oom
2. naar
3. goede
4. mijn

Bijvoeglijk naamwoord:
De vervelende behandeling vond plaats in het kleine ziekenhuis.

1. vervelende
2. behandeling
3. kleine
4. ziekenhuis

Bijvoeglijk naamwoord:
Mijn jarige zoon krijgt een fiets voor zijn verjaardag.

1. zoon
2. jarige
3. fiets
4. voor

Bijvoeglijk naamwoord:
Ik ga vandaag naar de bakker toe om een vers brood te kopen.

1. vandaag
2. bakker
3. vers
4. kopen