Verhoudingen

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Management en organisatieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Check in?
A
groene smiley
B
oranje smiley
C
rode smiley

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nog van vorige les?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
R - Je weet wat verhoudingen zijn.
T1 - Je kan verhoudingstabellen maken.
T2 - Je kan rekenen met verhoudingen.


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Instructie

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Verhoudingen
Verhoudingen geven aan hoe twee (of meer) grootheden zich tot elkaar verhouden. 
Je komt ze veel tegen, bijvoorbeeld bij het koken.

Voorbeeld
Voor 4 personen heb je 300 gram noedels nodig.
Dit is een verhouding tussen het aantal personen en het aantal
gram noedels. Met deze verhouding kan je uitrekenen hoeveel
noedels je nodig hebt voor verschillende aantallen personen.
                                                                

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoorbeeld
Je kookt voor 6 personen, hoeveel gram noedels heb je nodig?


Eerst reken je het aantal personen om naar 1, vervolgens naar 6.

Slide 8 - Tekstslide

Je kan ook het aantal personen omrekenen naar 2, dan vermenigvuldig je daarna met 3 in plaats van 6.

Je kan ook in een keer vermenigvuldigen met 1,5.
Reken uit met een verhoudingstabel:

1 kilo appels kost € 1,70. Hoeveel kost 2,5 kilo?
A
€ 4,25
B
€ 4,10

Slide 9 - Quizvraag

Je kan het getal direct vermenigvuldigen met 2,5. Je kan het ook eerst vermenigvuldigen met 2, dan apart vermenigvuldigen met 0,5 (delen door 2), en deze antwoorden bij elkaar optellen.

A
A = 10 km, B = 20 km, C = 40 km
B
A = 20 km, B = 40 km, C = 60 km
C
A = 10 km, B = 20 km, C = 30 km
D
A = 20 km, B = 35 km, C = 50 km.

Slide 10 - Quizvraag

Dit is een verhouding tussen tijd en afstand.
Alles wat je met de bovenste rij doet, doe je ook met de onderste rij. Een half uur is 2 keer zo lang als een kwartier. Een uur is 2 keer zo lang als een half uur. En anderhalf uur is 3 keer zo lang als een half uur.
Reken uit met een verhoudingstabel:

Een oude auto gebruikt 60 liter diesel om 600 kilometer af te leggen. Hoeveel kilometer rijdt deze auto met 1 liter diesel?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de ontbrekende antwoorden?
A
55,2 - 50% - 25%
B
44,8 - 50% - 5%
C
44,8 - 50% - 20%

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Bladzijde 55/56/57 - diagnostische toets

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreking

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen uit deze les

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies