BBL Ontwikkelingspsychologie 20-21

1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welke wetenschap bestudeert de manier waarop mensen met elkaar omgaan en elkaar beïnvloeden
A
Sociologie
B
Pedagogiek
C
Psychologie
D
Psychiatrie

Slide 2 - Quizvraag

Baby's ervaren via de mond genot en bevrediging via aftasting met hun mondje lustgevoelens. De fase heet de
A
anale fase
B
oedipale fase
C
orale fase
D
latentiefase

Slide 3 - Quizvraag

De fase van de dreumes loopt van
A
0 – tot 1 jaar
B
1 – 1,5 jaar
C
1 – 2 jaar
D
2 - 3 jaar

Slide 4 - Quizvraag

Wat is exploratiedrang?
A
De behoefte om te exploderen
B
De behoefte om alles te ontdekken
C
De behoefte om Windows Explorer te gebruiken
D
De behoefte om iemand uit te buiten

Slide 5 - Quizvraag

Cognitief leert de dreumes vooral door
A
te doen
B
niets te doen
C
te slapen
D
te bewegen

Slide 6 - Quizvraag

Sociaal – emotioneel leert de dreumes door
A
domineren
B
imiteren
C
intimideren
D
slapen

Slide 7 - Quizvraag

De dreumes ontdekt dat hij een geslacht heeft en zal dit
A
uitgebreid onderzoeken
B
niet bestuderen
C
verstoppen
D
niet willen weten

Slide 8 - Quizvraag

Hoe ontwikkelt de peuter gezonde eetgewoontes
A
door geen lekkere dingen te geven
B
door te dwingen het bord leeg te eten
C
door veel cola te laten drinken
D
door juist nu fruit en groente te leren eten

Slide 9 - Quizvraag

Hoe ontwikkelt de peuter zijn/haar fijne motoriek?
A
Door het oefenen met puzzels en knutselen
B
Door te slapen
C
Door veel tv te laten gamen
D
Door het af te kijken van grote broer of zus

Slide 10 - Quizvraag

Hoe ontwikkelt de peuter zich op taal?
A
Door te luisteren naar de radio
B
Door te straffen als hij/zij iets verkeerd uitspreekt
C
Door samen boekjes te lezen
D
Door veel tv te laten kijken

Slide 11 - Quizvraag

Hoe ontwikkelt de peuter zich gezond op sociaal-emotioneel vlak?
A
Door te belonen als hij/zij driftig wordt
B
Door geen grenzen te geven
C
Door consequent te blijven
D
Door zelf ook driftig te zijn

Slide 12 - Quizvraag

Hoe ontwikkelt de peuter zich gezond in de sensuele/ seksuele fase?
A
Door de peuter in zijn/haar vieze luier te laten lopen
B
Door samen een plekje voor het potje te zoeken
C
Door te dwingen op het toilet de behoefte te doen
D
Door boos te worden als hij/zij zijn eigen geslacht aanraakt

Slide 13 - Quizvraag

In welke levensfase gaat de fantasie van een mens steeds meer plaats maken voor realiteit?
A
Dreumes
B
Peuter
C
Jong schoolkind
D
Ouder schoolkind

Slide 14 - Quizvraag

Wat houdt de pre-operationele fase in?
A
Negatief gedrag vertonen
B
Denkt meer intuïtief dan rationeel
C
Bootst het gedrag van anderen na
D
Ontwikkelt een betere coördinatie

Slide 15 - Quizvraag

Bij welk ontwikkelingsaspect speelt imitatie een rol?
A
Cognitief
B
Sociaal-emotioneel
C
Lichamelijk
D
Motorisch

Slide 16 - Quizvraag

Waarom is identificatie met anderen van belang bij het jonge schoolkind?
A
De groep wordt steeds belangrijker voor het kind
B
Omdat het kind zijn eigen identiteit wil opbouwen
C
Omdat het geweten van het kind wordt ontwikkeld
D
Omdat het kind wil weten wat wel en niet geoorloofd is in de groep

Slide 17 - Quizvraag

In welke levensfase is de kans op ontwikkeling het meest aanwezig?
A
De adolescent
B
De peuter
C
De puber
D
Het jonge schoolkind

Slide 18 - Quizvraag

In welke levensfase is zowel de fijne als de grove motoriek volledig ontwikkeld?
A
Tijdens de fase van het jonge schoolkind
B
Tijdens de meno- en peno-pauze
C
Tijdens de pubertijd
D
Tijdens de fase van het oudere schoolkind

Slide 19 - Quizvraag

Welke nieuwe hormonen worden er aangemaakt in de prepuberteit?
A
Cholesterol en oestrogeen
B
Progesteron en oestrogeen
C
Testosteron en androgeen
D
Oestrogeen en testosteron

Slide 20 - Quizvraag

Van wie komt de term de latente fase?
A
Sigmund Freud
B
Karl Marx
C
Alfred Atler
D
Friedrich Nietzsche

Slide 21 - Quizvraag

Wat houdt de term Latente fase in?
A
Geen zelfstandigheid ontwikkelen, maar twijfel op schaamte
B
De mens krijgt inzicht in hoe anderen hem/haar ervaren
C
Er zijn al seksuele fantasieën maar deze worden nog onderdrukt
D
Er zijn seksuele fantasieën en deze worden ook toegelaten

Slide 22 - Quizvraag

In welke ontwikkelingsfase worden de verschillen tussen jongens en meisjes groter?
A
In de lichamelijke ontwikkelingsfase
B
De laatste twee jaar van de lichamelijke ontwikkelingsfase
C
De eerste twee jaar van de lichamelijke ontwikkelingsfase
D
In de concreet-operationele fase

Slide 23 - Quizvraag

Lichamelijke ontwikkeling
Waar voelen pubers zich vaak onzeker over?
A
Kleding
B
Lijf en uiterlijk
C
Vriendengroep
D
Geaardheid

Slide 24 - Quizvraag

Motorische ontwikkeling
Hoe komt het dat pubers (vooral jongens) vaak onhandig zijn?
A
Eh ... jongens onhandig? Hoe kom je daar nu bij?
B
Door snelle groei, onbalans tussen boven en onderlichaam
C
Pubers zijn gewoon slungelig
D
Omdat pubers niet genoeg rust nemen en dus oververmoeid raken

Slide 25 - Quizvraag

Cognitieve ontwikkeling
Wat neemt tijdens de ontwikkeling van de hersenen toe?
A
Lange termijn geheugen
B
Slaapbehoefte
C
Neurologische verbindingen
D
Zenuwactiviteit

Slide 26 - Quizvraag

Sociaal emotionele ontwikkeling
Wat heeft het meest invloed op het gedrag van de puber?
A
Ouders/gezin
B
School
C
Vriendengroep
D
Woonomgeving

Slide 27 - Quizvraag

Seksuele ontwikkeling
Wat wordt er door hormonen aangewakkerd?
A
Lichaamsbeharing
B
Nieuwsgierigheid naar andere sekse
C
Emotioneel onbalans
D
Behoefte naar rebelleren

Slide 28 - Quizvraag

Lichamelijke en motorische ontw.
Wat is bij de adolescent maximaal ontwikkeld?
A
Slaapritme
B
Spierkracht en uithoudingsvermogen
C
Groei
D
Hersenen

Slide 29 - Quizvraag

Waardoor wordt de biologische klok verstoord?
A
Door blauw licht van beeldschermen
B
Te weinig slaap
C
Door hormonen
D
Te weinig aanmaak van melatonine

Slide 30 - Quizvraag

Cognitieve ontwikkeling
Wat wordt bedoeld met abstract kunnen denken?
A
Helder na kunnen denken
B
Goed kunnen luisteren naar een ander
C
Je een voorstelling kunnen maken van iets wat er niet is
D
Denken in zwart/wit en goed/kwaad

Slide 31 - Quizvraag

Sociale emotionele ontwikkeling
Welke 2 problemen kunnen ontstaan bij identiteitsontwikkeling?
A
Geen zelfvertrouwen
B
Geen zelfstandigheid ontwikkelen
C
Teveel initiatief tonen
D
Teveel zelfvertrouwen hebben

Slide 32 - Quizvraag

Noem 2 risico’s van het ouderlijk huis verlaten om te gaan samenwonen met een partner?
A
Veel jaloezie
B
Vrijheidsdrang
C
Te weinig seksuele beleving
D
Zelfstandigheid kan zich onvoldoende ontwikkelen

Slide 33 - Quizvraag

Rond welke leeftijd worden we geconfronteerd met een midlifecrisis?
A
20
B
30
C
40
D
50

Slide 34 - Quizvraag

In deze ontwikkelingsfase wil men zich voortplanten.
A
Puberteit
B
Adolescentie
C
Jong volwassene
D
Volwassene

Slide 35 - Quizvraag

In welke fase ga je abstract, flexibel en complex over ideeën en problemen nadenken?
A
Adolescentie
B
Jong volwassenheid
C
Volwassenheid
D
De jonge oudere

Slide 36 - Quizvraag

In deze fase heb je behoefte aan een vaste relatie
A
De adolescent
B
De jonge oudere
C
De jong volwassene
D
De volwassene

Slide 37 - Quizvraag

Rond welke leeftijd gaat je motoriek iets achteruit
A
23
B
30
C
35
D
43

Slide 38 - Quizvraag

Rond welke leeftijd wordt de reactie minder?
A
19
B
28
C
45
D
52

Slide 39 - Quizvraag

In welke fase overdenk je de zin van het leven?
A
De adolescent
B
De jong volwassene
C
De volwassene
D
De jonge oudere

Slide 40 - Quizvraag

Wanneer wordt het opnemen van informatie moeilijker?
A
33
B
44
C
49
D
63

Slide 41 - Quizvraag

Wat gebeurt er cognitief in de levensfase van de jonge oudere
A
Geheugen neemt af en inzicht neemt af
B
Geheugen neemt toe en inzicht neemt af
C
Geheugen neemt toe en inzicht neemt toe
D
Geheugen neemt af en inzicht neemt toe

Slide 42 - Quizvraag

De jonge oudere heeft geen lustgevoelens meer
A
Waar
B
Niet Waar
C
Soms
D
Vaak

Slide 43 - Quizvraag

In welke fase worden de botten brozer?
A
De volwassene
B
De jong volwassene
C
De puber
D
De oudere

Slide 44 - Quizvraag

Hoe gaat het opnemen van informatie in de fase van de oudere?
A
Sneller
B
Langzamer
C
Niet
D
Moeizamer

Slide 45 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk om een sociaal netwerk te hebben?
A
Om te vereenzamen
B
Voor financiële ondersteuning
C
Om deel te blijven nemen aan de samenleving
D
Om emotioneel ondersteund te worden

Slide 46 - Quizvraag

Wat is er jong geleerd en oud gedaan?
A
Haken
B
Sporten
C
Vissen
D
De liefde bedrijven

Slide 47 - Quizvraag

Hoe was jouw reactiesnelheid?
A
Adequaat
B
Traag
C
Moeizaam
D
Vlot

Slide 48 - Quizvraag