Het zijn ook de belangrijkste bouwstoffen voor een cel. Dit staat al in de naam: proteïnen. Pro = eerste of belangrijkste in het Grieks
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Eiwitten (proteïnen)
Slide 10 - Tekstslide
Waterstof-bruggen
Zwavel-bruggen
Samenvoegen van meerdere polypeptide ketens
Slide 11 - Tekstslide
Polypeptide
Primaire (1ste) structuur
Eiwit
Quaternaire (4e) structuur
Slide 12 - Tekstslide
Veel verschillende soorten eiwitten
Enzymen: versnelt reacties, bijv. in het spijsverteringskanaal
Structuureiwitten: steun en stevigheid, bijv. collageen in botten
Opslageiwitten: opslag van aminozuren, bijv. melkeiwit (casseïne)
Transporteiwitten: vervoer van stoffen, bijv. hemoglobine
Hormonen: regulatie, bijv. insuline
Receptoreiwitten: reactie op prikkels, bijv. op zenuwcellen
Contractiele eiwitten: beweging, bijv. actine voor aantrekking spieren
Afweereiwitten: bescherming tegen ziekten, bijv. antistoffen
Slide 13 - Tekstslide
Wat is er nodig om van de secundaire naar de tertiaire structuur te gaan?
A
Waterstofbruggen
B
Langere polypeptide
C
Zwavelbruggen
D
Meer polypeptide
Slide 14 - Quizvraag
Aminozuren
Er zijn 28 aminozuren, waarvan er 22 gebruikt worden voor de opbouw van eiwitten
De meeste aminozuren kunnen organismen zelf maken met voedingsstoffen uit voedsel, maar niet altijd
De essentiële aminozuren moeten kant en klaar uit het voedsel halen, kunnen dus niet zelf gemaakt worden
Slide 15 - Tekstslide
Lading aminozuren
Aminozuren kunnen ook een lading hebben, dan zijn ze geïoniseerd, afhankelijk van de zuurgraad
Bij een neutraal milieu (pH 7) zijn zowel de carboxylgroep als de aminogroep geïoniseerd
NH2 wordt NH3+ COOH wordt COO-
Slide 16 - Tekstslide
Dit heet het zwitterion
Slide 17 - Tekstslide
Di-, tri- en polypeptide
Net zoals sachariden aan elkaar kunnen binden, kunnen aminozuren dat ook
Twee aan elkaar is een dipeptide
Drie aan elkaar is een tripeptide
Een lange keten is een polypeptide
Zo'n binding heet een peptidebinding
Slide 18 - Tekstslide
Polypeptide-keten
Slide 19 - Tekstslide
Hoe heet het proces van het vorige plaatje bij koolhydraten?
A
Hydrolyse
B
Condensatie
C
Sacharidebinding
D
Polysacharide
Slide 20 - Quizvraag
Er zijn 22 aminozuren, hoeveel eiwitten zijn er dan, maak je hiermee?
A
22
B
22*22 = 484
C
22^22 = 3,4 *10^29
D
Eindeloos veel
Slide 21 - Quizvraag
Denaturatie
Eiwitten zijn alleen functioneel in de tertiaire (3e) of quaternaire (4e) structuur
Als een eiwit ontvouwt door veranderingen in bijvoorbeeld temperatuur, pH, zoutconcentratie dan verliest het zijn functie
Dit is een onomkeerbaar proces
Vandaar dat hoge koorts zo gevaarlijk is!
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Restgroep
Aminogroep
Carboxylgroep
Slide 24 - Sleepvraag
Wat is een ander woord voor vetten?
A
Vetzuren
B
Triglyceriden
C
Nucleïnezuren
D
Lipiden
Slide 25 - Quizvraag
Lipiden (vetten)
Heterogene groep van organische verbindingen
Niet of slecht oplosbaar in water, omdat het overgrote deel van het molecuul bestaat uit C- en H-atomen en de structuur apolair is.
Onderscheidt men in drie groepen: triglyceriden, fosfolipiden en steroïden
Slide 26 - Tekstslide
Lipiden (vetten)
Fosfolipide
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Lipiden (vetten)
Triglyceride
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Lipiden (vetten)
Steroïde
Slide 31 - Tekstslide
Bestaat uit een steraanskelet: drie zesringen en een vijfring, totaal 17 C-atomen
Slide 32 - Tekstslide
Steroïden
Chemische structuur wijkt sterk af van fosfolipiden en triglyceriden
Geen glycerol en vetzuurketens
Bestaat uit een steraanskelet: drie zesringen en een vijfring, totaal 17 C-atomen
Door zijketens veranderen functies
Slide 33 - Tekstslide
Waar kennen we steroïden van?
A
Celwand
B
Eiwitten
C
Hormonen
D
Worden gemaakt in ribosomen
Slide 34 - Quizvraag
Cholesterol
De belangrijkste steroïden in dierlijke organismen zijn cholesterol, galzuren en steroïdhormonen
Cholesterol zit in het celmembraan en bepaalt de ''vloeibaarheid'' van het celmembraan
Galzuren worden gevormd uit cholesterol en uitgescheiden naar de dunne darm, waar ze rol spelen bij spijsvertering
Steroïdhormonen zijn geslachtshormonen en hormonen van de bijnierschors, zoals cortisol
Anabole steroïden zijn gesynthetiseerde mannelijke hormonen
Slide 35 - Tekstslide
Cholesterol
Testosteron
Slide 36 - Tekstslide
Triglyceriden
Alle vetten, oliën, wassen en alles hier verwant aan
Verschil vetten en oliën: oliën zijn bij kamertemp. vloeibaar en vetten een vaste stof zijn onder dezelfde omstandigheden
Functie: energieopslag
Wordt opgeslagen in vetweefsel, functioneert ook als steunmateriaal zoals het vet om onze nieren en isolatie
Daarbij is het de belangrijkste voedingsbron voor de in vet-oplosbare noodzakelijke vitaminen
Slide 37 - Tekstslide
Glycerol is hydrofiel en de vetzuren hydrofoob. Wat gebeurt er met het molecuul in een bekerglas met water?
Slide 38 - Open vraag
Verzadigd en onverzadigd
Dierlijke vetten hebben een hoog percentage enkele bindingen tussen de C-atomen. Dit zijn verzadigde vetzuren
Onverzadigde vetzuren hebben één (enkelvoudige) of twee of meer (meervoudige) dubbele bindingen tussen de C-atomen Dit komt vooral voor in plantaardige vetten
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Fosfolipiden
Bij fosfolipiden zijn 1 van de vetzuren vervangen door een fosfaatgroep
Je hebt dan dus een glycerol, twee vetzuren en een fosfaatgroep
De fosfaatgroep maakt het uiteinde nóg hydrofieler terwijl de vetzuren hydrofoob blijven