polymeren - sacharide, lipide, proteine, nuclotide

polymeren
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

polymeren

Slide 1 - Tekstslide

Polymeren
1. Eigenschappen van koolwaterstoffen: alkenen, alcoholen, carbonzuren, aminen, amiden 
      1.1 De oplosbaarheid van organische stoffen? 
      1.2 Smelt en kookpunt 

2. (poly)sachariden, lipiden, proteïnen, polynucleotiden 

3. kunststoffen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Eiwitten (proteïnen)
  • De meest voorkomende moleculen in cellen
  • Het zijn ook de belangrijkste bouwstoffen voor een cel. Dit staat al in de naam: proteïnen. Pro = eerste of belangrijkste in het Grieks

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Eiwitten (proteïnen)

Slide 10 - Tekstslide

Waterstof-bruggen
Zwavel-bruggen
Samenvoegen van meerdere polypeptide ketens

Slide 11 - Tekstslide

Polypeptide
Primaire (1ste) structuur
Eiwit
Quaternaire (4e) structuur

Slide 12 - Tekstslide

Veel verschillende soorten eiwitten
  • Enzymen: versnelt reacties, bijv. in het spijsverteringskanaal
  • Structuureiwitten: steun en stevigheid, bijv. collageen in botten
  • Opslageiwitten: opslag van aminozuren, bijv. melkeiwit (casseïne)
  • Transporteiwitten: vervoer van stoffen, bijv. hemoglobine
  • Hormonen: regulatie, bijv. insuline
  • Receptoreiwitten: reactie op prikkels, bijv. op zenuwcellen
  • Contractiele eiwitten: beweging, bijv. actine voor aantrekking spieren
  • Afweereiwitten: bescherming tegen ziekten, bijv. antistoffen

Slide 13 - Tekstslide

Wat is er nodig om van de secundaire naar de tertiaire structuur te gaan?
A
Waterstofbruggen
B
Langere polypeptide
C
Zwavelbruggen
D
Meer polypeptide

Slide 14 - Quizvraag

Aminozuren
  • Er zijn 28 aminozuren, waarvan er 22 gebruikt worden voor de opbouw van eiwitten
  • De meeste aminozuren kunnen organismen zelf maken met voedingsstoffen uit voedsel, maar niet altijd
  • De essentiële aminozuren moeten kant en klaar uit het voedsel halen, kunnen dus niet zelf gemaakt worden

Slide 15 - Tekstslide

Lading aminozuren
  • Aminozuren kunnen ook een lading hebben, dan zijn ze geïoniseerd, afhankelijk van de zuurgraad
  • Bij een neutraal milieu (pH 7) zijn zowel de carboxylgroep als de aminogroep geïoniseerd
NH2 wordt NH3+
COOH wordt COO-

Slide 16 - Tekstslide

Dit heet het zwitterion

Slide 17 - Tekstslide

Di-, tri- en polypeptide
  • Net zoals sachariden aan elkaar kunnen binden, kunnen aminozuren dat ook
  • Twee aan elkaar is een dipeptide
  • Drie aan elkaar is een tripeptide
  • Een lange keten is een polypeptide
Zo'n binding heet een peptidebinding

Slide 18 - Tekstslide

Polypeptide-keten

Slide 19 - Tekstslide

Hoe heet het proces van het vorige plaatje bij koolhydraten?
A
Hydrolyse
B
Condensatie
C
Sacharidebinding
D
Polysacharide

Slide 20 - Quizvraag

Er zijn 22 aminozuren, hoeveel eiwitten zijn er dan, maak je hiermee?
A
22
B
22*22 = 484
C
22^22 = 3,4 *10^29
D
Eindeloos veel

Slide 21 - Quizvraag

Denaturatie
  • Eiwitten zijn alleen functioneel in de tertiaire (3e) of quaternaire (4e) structuur
  • Als een eiwit ontvouwt door veranderingen in bijvoorbeeld temperatuur, pH, zoutconcentratie dan verliest het zijn functie
  • Dit is een onomkeerbaar proces
Vandaar dat hoge koorts zo gevaarlijk is!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Restgroep
Aminogroep
Carboxylgroep

Slide 24 - Sleepvraag

Wat is een ander woord voor vetten?
A
Vetzuren
B
Triglyceriden
C
Nucleïnezuren
D
Lipiden

Slide 25 - Quizvraag

Lipiden (vetten)
  • Heterogene groep van organische verbindingen
  • Niet of slecht oplosbaar in water, omdat het overgrote deel van het molecuul bestaat uit C- en H-atomen en de structuur apolair is.

Onderscheidt men in drie groepen: triglyceriden, fosfolipiden en steroïden

Slide 26 - Tekstslide

Lipiden (vetten)
  • Fosfolipide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Lipiden (vetten)
  • Triglyceride

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Lipiden (vetten)
  • Steroïde

Slide 31 - Tekstslide

Bestaat uit een steraanskelet: drie zesringen en een vijfring, totaal 17 C-atomen

Slide 32 - Tekstslide

Steroïden
  • Chemische structuur wijkt sterk af van fosfolipiden en triglyceriden
  • Geen glycerol en vetzuurketens

  • Bestaat uit een steraanskelet: drie zesringen en een vijfring, totaal 17 C-atomen
  • Door zijketens veranderen functies


Slide 33 - Tekstslide

Waar kennen we steroïden van?
A
Celwand
B
Eiwitten
C
Hormonen
D
Worden gemaakt in ribosomen

Slide 34 - Quizvraag

Cholesterol
De belangrijkste steroïden in dierlijke organismen zijn cholesterol, galzuren en steroïdhormonen
  • Cholesterol zit in het celmembraan en bepaalt de ''vloeibaarheid'' van het celmembraan
  • Galzuren worden gevormd uit cholesterol en uitgescheiden naar de dunne darm, waar ze rol spelen bij spijsvertering
  • Steroïdhormonen zijn geslachtshormonen en hormonen van de bijnierschors, zoals cortisol
Anabole steroïden zijn gesynthetiseerde mannelijke hormonen

Slide 35 - Tekstslide

Cholesterol
Testosteron

Slide 36 - Tekstslide

Triglyceriden
  • Alle vetten, oliën, wassen en alles hier verwant aan
  • Verschil vetten en oliën: oliën zijn bij kamertemp. vloeibaar en vetten een vaste stof zijn onder dezelfde omstandigheden

  • Functie: energieopslag
  • Wordt opgeslagen in vetweefsel, functioneert ook als steunmateriaal zoals het vet om onze nieren en isolatie
  • Daarbij is het de belangrijkste voedingsbron voor de in vet-oplosbare noodzakelijke vitaminen

Slide 37 - Tekstslide

Glycerol is hydrofiel en de vetzuren hydrofoob. Wat gebeurt er met het molecuul in een bekerglas met water?

Slide 38 - Open vraag

Verzadigd en onverzadigd
  • Dierlijke vetten hebben een hoog percentage enkele bindingen tussen de C-atomen. Dit zijn verzadigde vetzuren

  • Onverzadigde vetzuren hebben één (enkelvoudige) of twee of meer (meervoudige) dubbele bindingen tussen de C-atomen Dit komt vooral voor in plantaardige vetten

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Fosfolipiden
  • Bij fosfolipiden zijn 1 van de vetzuren vervangen door een fosfaatgroep
  • Je hebt dan dus een glycerol, twee vetzuren en een fosfaatgroep
  • De fosfaatgroep maakt het uiteinde nóg hydrofieler terwijl de vetzuren hydrofoob blijven
  • Vandaar de opbouw van het celmembraan

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide