2304_quiz ww spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Oefenen met de spelling van

werkwoordspelling

QUIZ

Let op: er staat niet bij in welke tijd de werkwoorden moeten staan. Dat kun je zelf uit de in opmaken.... Goed lezen dus!

Casper (branden) zijn vingers gisteren.

1. brande
2. brandde
3. brandden
4. branden

Maar iedereen heeft weleens (falen)

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen

Ook Marle en Noa hebben (beloven)...

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

....hun vingers niet meer te (branden)

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

(vinden) je deze les ook zo leuk?

1. vin
2. vint
3. vindt
4. vind

Finn (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Als Gabrielle nu eens een beetje (opschuiven).

1. opschuift
2. opschuifd
3. opschuivt
4. opschuivd

Piet (verspreiden) vorige week folders.

1. verspreide
2. verspreiden
3. verspreidde
4. verspreidden

Heeft iedereen zijn naam op de toets
(vermelden)?

1. vermeld
2. vermelt
3. vermeldt

Anne (zetten) die van haar er eerder al op.

1. zet
2. zetten
3. zette
4. zat

Ze zijn daarvoor flink (straffen).

1. gestraft
2. gestrafd
3. gestrafft
4. gestraffd

Dit (gebeuren) gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Dit is nooit eerder (gebeuren).

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren).

1. geleerd
2. geleert
3. geleerdt