Fictie perspectief en stof jaar 3 tijd en ruimte

Planning
dinsdag 17 mei: uiterste deadline krant. Inleveren via Teams.  (10%)

Toets Fictie: 2 juni + deadline boekopdrachten (10%)

Toetsweek: leestoets + woordenschat (15%)


1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Planning
dinsdag 17 mei: uiterste deadline krant. Inleveren via Teams.  (10%)

Toets Fictie: 2 juni + deadline boekopdrachten (10%)

Toetsweek: leestoets + woordenschat (15%)


Slide 1 - Tekstslide

Schrijversbezoek
Lees de recensie over 'Vliegen"

Bedenk in duo's vragen over:

het schrijven van een boek en een vraag over het boek 'Vliegen'.

Slide 2 - Tekstslide

Karakter of type 
Type: stereotiepe trekken, geen ontwikkeling van het karakter (bijvoorbeeld Roodkapje)

Karakter: ontwikkeling van de persoon. De hoofdpersoon in een boek maakt vaak een ontwikkeling door. Aan het einde van het boek is hij of zij niet meer helemaal hetzelfde. Heeft dingen geleerd, etc. 

Slide 3 - Tekstslide

Perspectief 
ik-perspectief: vertellend ik (vertelt achteraf) en belevend ik (vertelt op het moment dat hij gebeurtenissen meemaakt). 

personaal perspectief: verhaal beleven vanuit een 'hij-zij persoon'

alwetend perspectief: verteller weet van alle personages wat ze voelen, denken.
Meervoudig perspectief: meerdere vertellers aanwezig. Ieder hun eigen kijk op de gebeurtenissen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Functies van ruimtes 
plaatsbeschrijving: gedetailleerde beschrijving van een plek, bijv. de huiskamer

sfeer: gedetailleerde beschrijving van bijvoorbeeld het weer (bijv. onweer)

informatie over personage en diens gevoelens: bijvoorbeeld iemand in een afgesloten ruimte beschrijven

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden technieken spanning 
open plekken in de tekst: lezer weet niet gelijk alles

uitstel en vertraging: auteur werkt toe naar een climax en kan dan bijvoorbeeld ineens weer een flashback geven

dwaalspoor: de schrijver wekt verkeerde vermoedens

vooruitwijzing: er wordt alvast verwezen naar een mogelijke afloop (dit is niet hetzelfde als een informatievoorsprong)

Slide 7 - Tekstslide

Verhaallijnen
Waar het verhaal om draait: kan om een of meerdere personen gaan. 

in medias res (halverwege het verhaal) of ab ovo (vanaf het begin)


Slide 8 - Tekstslide

Chronologie en flashback
Chronologische volgorde: gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde zoals ze in de werkelijkheid plaatsvinden.

Flashback: lezer wordt meegenomen naar het verleden (ook in dialogen, etc.). 


Slide 9 - Tekstslide

Tijd en ruimte (paragraaf 1.8)
Tijdvertraging: de gebeurtenis duurt langer dan in de werkelijkheid. Bijvoorbeeld het gedetailleerd beschrijven van een bomaanslag. 

Tijdverdichting: gebeurtenissen worden heel snel verteld, sneller dan in de werkelijkheid (De komende vijf jaren verhuisden ze zo'n drie keer). 

Tijdsprong: de schrijver slaat een stuk over. Het is vijf jaar later, de rust is weergekeerd in het dorp.

Slide 10 - Tekstslide

Tijd en ruimte (paragraaf 1.8)
Vertelde tijd: de tijd zoals ie in het verhaal beschreven wordt (uitgedrukt in jaren, maanden, etc.). 

Verteltijd: de tijd die de lezer nodig heeft om het verhaal te lezen (uitgedrukt in hoeveelheid hoofdstukken, pagina's, etc.). 

Slide 11 - Tekstslide

Oefenen met de stof


Learnbeat: 
1.5 B + 1.5 C

Slide 12 - Tekstslide